weerstand op, gezien de identificatie van
dit begrip met bankschulden. Immers, de
overige verplichtingen van huishoudens
kunnen ook tot het niet meer willen of kun
nen betalen van rente en aflossing leiden.
Om deze discussie niet oeverloos te maken
werd afgesproken, dat voortaan de term
'problematische schuldsituaties' in plaats
van 'overkreditering' zou worden gebruikt.
Daaronder wordt verstaan: 'het hebben
van een dusdanige schuldsituatie, dat een
huishouden niet meer aan de aangegane
financiële verplichtingen kan voldoen.' Een
hoge energierekening of huurschuld kan
dus ook bijdragen tot een problematische
schuldsituatie.
Het onderzoek heeft zowel bij de krediet
gevers als bij de kredietnemers plaatsge
vonden aan de hand van vragenlijsten en
interviews. Bij de kredietgevers beperkte
het onderzoek zich tot het invullen van vra
genlijsten met betrekking tot kredietne
mers, die via een steekproef bij het BKR
verzameld waren. De privacy van deze kre
dietnemers stond voorop. Er werd dan ook
een sluitende formule bedacht via een no
tariskantoor te Tilburg. In het rapport zelf
wordt hier diep op ingegaan. Bij deze fase
van het onderzoek heeft ook een aantal
Rabobanken zich zeer coöperatief opge
steld.
Alvorens naar beleidsconsequenties over
te gaan naar aanleiding van het rapport,
lijkt het zinvol nog iets te zeggen over
de persreacties. Deze waren namelijk in
kwantitatief opzicht aanzienlijk, kwalitatief
gezien valt er echter wel het een en ander
op aan te merken. Het feit dat er 'maar'
54000 probleemgevallen bleken te zijn
(evenveel als wij in 1 979 geschat hebben),
kans op
een pro
blema
tische
schuld
situatie
groot
liet zich waarschijnlijk moeilijk rijmen met
sommige in de publieke opinie heersende
(voor)oordelen ten aanzien van het con
sumptief krediet. Dit was dan ook aan
sommige krantekoppen te merken. Ook de
reacties van de consumentenorganisaties
vielen tegen. De suggesties, die zij reeds bij
de perspresentatie van het rapport naar
voren brachten, waren niet origineel, daar
deze in de meeste gevallen zeker bij de
banken al praktijk waren. Ongelijk beken
nen blijft een moeilijke zaak.
De beleidsconsequenties
De resultaten van het SWOKA-onderzoek
dienen voor de verstrekkers van consump
tief krediet in hun beleid te worden ver
werkt. Voor een aantal instellingen - waar
onder de Rabobank - zijn de resultaten
grotendeels een bevestiging van het tot op
heden gevoerde beleid. Een aantal markt
partijen zal evenwel forse aanpassingen
moeten overwegen.
Hieronder volgen de onzes inziens belang
rijkste beleidsconsequenties welke uit het
SWOKA-onderzoek voortvloeien. Evenals
in het onderzoek verdelen we deze naar de
factoren die een rol kunnen spelen bij het
ontstaan van een problematische schuld
situatie.
Institutionele factoren
Invloeden, die van de kredietverstrekker
uitgaan op het kredietgedrag van de kre
dietnemer, zoals de presentatie van het
produkt, de wijze van distributie, de prijs,
de verkoopbevordering, het hanteren van
een objectief systeem voor de beoordeling
van de kredietwaardigheid van aanvragers
van consumptief krediet, het acceptatiebe-
leid.
Persoonsgebonden factoren
Sociaal-economische factoren (gezinsfa
se, aantal jaren in dienst van werkgever, in
komen, financiële reserve), persoonlijk
heidsfactoren (in hoeverre is de cliënt in
staat zijn financiële situatie te beheersen),
en de beslissingsgedragsfactoren (wel
overwogen of impulsief beslissen).
Wat de institutionele factoren betreft zijn
de belangrijkste beleidsconsequenties
voor de kredietverstrekkende instellingen:
Cliënten die reeds een consumptieve fi
nanciering hebben, worden bij de aan
vraag van een tweede, derde of volgende
lening kritisch bezien. De persoonsgebon
den factoren dienen bij meerdere con
sumptieve financieringen gunstig te zijn.
Uit het SWOKA-rapport blijkt dat van de
kredietnemers met één consumptieve fi
nanciering slechts 0,4% een problemati
sche schuldsituatie heeft.
Bij twee consumptieve financieringen is dit
1 6 en bij drie of meer lopende financie
ringen 53 %3).
Bij oversluitingen (herfinanciering) is het
van belang inzicht te hebben in het beste
dingsdoel van de gevraagde extra financie
ring. Vindt de oversluiting plaats om een
reële aankoop te financieren, of om finan
ciële problemen nog even naar de toe
komst te kunnen verschuiven? Het rapport
vermeldt dat van de kredietnemers met
een consumptieve financiering die in fi
nanciële problemen verkeren bij meer dan
de helft van het verleden een oversluiting
heeft plaatsgevonden.
Als distributiekanaal dienen de verstrek
kende instellingen in hoofdzaak gebruik te
maken van het eigen verkoopapparaat. Bij
kredietverlening via tussenpersonen dient
uiterste zorg besteed te worden aan de
kwaliteit van dit distributiekanaal (oplei
dingen, acceptatienormen, credit-score).
Het SWOKA-rapport daarover: van de kre
dietnemers met een consumptieve finan
ciering die in financiële problemen verke
ren, blijkt bijna 90% de financiering te
hebben afgesloten via afbetalingsleveran
ciers, assurantietussenpersonen of gespe
cialiseerde financieringsbemiddelaars.
Het acceptatiebeleid moet verbeterd
worden door invoering of aanpassing van
een credit-scoresysteem/maximaal toe
laatbare inkomens-/lastenverhoudingen.
Marktpartijen die een objectief krediet
beoordelingssysteem hanteren, zoals onze
organisatie, hebben minder cliënten met
financiële problemen.
Er bestaat geen reden om een afwijkend
(strenger) acceptatiebeleid te voeren voor
doorlopend krediet dan voor persoonlijke
Vervolg op pagina 25
3Deze percentages hebben betrekking op
het totale aantal consumptief-kredietne-
mers in Nederland. Dus niet alleen op de
steekproef populatie.
klein
persoonsgebon
den factoren
gunstig/institu
tionele facto
ren gunstig
persoonsgebon
den factoren
ongunstig/insti
tutionele fac
toren gunstig
persoonsgebon
den factoren
gunstig/institu
tionele facto
ren ongunstig
persoonsgebon
den én institu
tionele facto
ren ongunstig