nanciële gang vari zaken in de binnenvaart en haar deelmarkten. De resultaten van de ze onderzoeken, die vooral geschieden in opdracht van overheid en belangenorgani saties, geven al sedert een aantal jaren aan, dat het niet zo best gaat met de binnen vaart. Ook de Commissie Vervoervergunningen, belast met de verlening van vergunningen aan de binnenvaart, spreekt over de gang van zaken in haar recente jaarverslagen in termen van slecht, nog slechter en niet veel beter. De binnenvaart zou voor meer dan driekwart onrendabel zijn en de structurele overcapaciteit zou de laatste jaren alleen maar zijn toegenomen. Men zou de vraag kunnen stellen, hoe het mogelijk is, dat ook in economisch minder goede tijden het gros van de in de binnen vaart actieve ondernemingen geen conti nuïteitsproblemen kent. De meeste schip pers oefenen hun bedrijf nog uit en er wordt op dit moment bepaald niet elke dag een schip geveild. Hoe valt dit te rijmen met genoemde on derzoeken en publikaties? De belangrijkste verklaring is gelegen in het feit, dat in deze onderzoeken wordt uitgegaan van een be drijfseconomisch rentabiliteitsbegrip, waarbij wordt uitgegaan van een op CAO- basis gewaardeerd ondernemersloon, be rekende rente over het geïnvesteerde eigen vermogen, uitbesteed onderhoud, etc. Het is theoretisch zeker niet onjuist om de rentabiliteit aldus te berekenen, doch hierbij dient te worden aangetekend, dat de continuïteit van het schippersbedrijf hierdoor slechts gedeeltelijk wordt be paald. Een schipper werkt meer dan 40 uur per week, ontvangt, zeker in minder goede tijden, geen of weinig rente over zijn geïn vesteerd eigen vermogen (gemiddeld 35 a 40% in de binnenvaart), doet veel onder houd zelf, is bovenal bereid en in staat pri vé de tering naar de nering te zetten en weet zodoende ook in slechte tijden, waar in vrachtenaanbod en prijzen onder druk staan, overeind te blijven. Bekijken we vanuit dit gegeven de gang van zaken in de bedrijfstak, dan betekent dit niet, dat daardoor een rooskleuriger beeld van het ladingsaanbod en de vracht prijsontwikkeling ontstaat, doch wel dat met een grotere zekerheid antwoord kan worden gegeven op de vraag of de binnen vaart in staat is recessies te overleven. Spreken we over recessie in de binnen vaart, dan dient deze enerzijds bezien te worden tegen de achtergrond van de eco nomische ontwikkeling in de verladende bedrijfstakken en anderzijds vertaald te worden naar de onderscheiden groepen markten, vervoersstromen en schepen. Dan blijkt inderdaad, dat het vervoer van zand en grind sterk terugloopt, dat de Rijn vaart relatief het minst te lijden heeft van de recessie en dat het vervoer via de beurs en op de Noord-Zuid niet toeneemt. De werkelijke reikwijdte van deze onom stotelijke feiten krijgt echter pas vorm als de individuele ondernemer ten tonele wordt gevoerd. Dan blijkt, dat de financiële positie van de schipper uiteraard bepaald wordt door de markt waarop hij opereert, welke weer af hankelijk is van de grootte, laadmogelijk- heid en kwaliteit van het schip. Dan blijkt echter ook, hoe centraal in het schippers bedrijf het ondernemerschap van de schipper en zijn echtgenote staat, te meten aan het opgebouwde eigen vermogen, de exploitatieresultaten in het verleden en vooral ook de huidige verdiensten. Bij het bepalen van de financiële gang van zaken in de binnenvaart zou meer naar de continuïteitswaarde van de ondernemin gen dienen te worden gekeken. Deze geeft aan, in hoeverre de schipper, gegeven zijn ondernemerschap, zijn schip, zijn (poten tiële) markt en zijn financiële positie, in staat is om een recessie te overleven. Vanuit deze continuïteitsfilosofie bezien, zijn de continuïteitsproblemen in het Noord-Zuid-vervoer en de binnenlandse binnenvaart een stuk groter dan in de Rijn vaart, doch raken nog geen 10% van de to tale bedrijfstak. Toekomst Zoals gesteld, zal de financiële ontwikke ling van de Rijn- en binnenvaart in nauwe mate samenhangen met de toekomstige gang van zaken in het verladend bedrijfsle ven. Anderzijds zal deze ontwikkeling sa menhangen met het al dan niet slagen van het capaciteitsbeleid van de Nederlandse overheid. Verder is van groot belang de mogelijkheid voor de binnenvaart om kos ten te kunnen blijven doorberekenen in de prijzen. Verwacht wordt, dat de internationale bin nenvaart, met name de Rijnvaart, het eerst een positieve wending ten goede zal ma ken; vooral ten gevolge van een aantrek kende export. De binnenlandse binnen vaart, waarvoor specifiek het welslagen van het capaciteitsbeleid zo belangrijk is, zal langer moeten wachten op een omme keer ten goede, hoewel nuances denkbaar zijn per deelmarkt. Ook de ontwikkeling van de marktordening, versoepeling of ver scherping, zal hierbij een bepalende rol spelen. Echter, het uiteindelijk slagen van de on derneming zal in zeer grote mate afhanke lijk blijven van de ondernemer zelf, van zijn commercialiteit, van zijn financieel beheer en van zijn affiniteit met zijn schip en het water. n

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 23