leidt niet tot economisch herstel' n Prinsjesdag: Solidariteit,,,,, rond het volume van de goederenexport. Deze bestedingscategorie is ook in de ja ren zeventig voortdurend blijven toene men, en ook in de jaren tachtig neemt het exportvolume - hoewel enigszins trager dan voorheen - nog toe. Stagnerende investeringen vormen echter een belangrijke rem op de totale economi sche ontwikkeling en zij hebben daardoor ook een duidelijk merkbare invloed op de gang van zaken in de overheidshuishou- ding. Stagnatie in de groei van dekapitaal- goederenvoorraad over zo'n lange periode leidt vanzelf tot minder ruim vloeiende be lastingopbrengsten. Zonder voldoende in vesteringen behoeft niet op een herleving van de economische groei te worden gere kend, en daarmee op een hervatting van de opwaartse lijn der belastingontvangsten. In tegenstelling tot de investeringen is het volume van de particuliere consumptie - mede onder invloed van de voortdurend stijgende inkomensoverdrachten waaron der de sociale uitkeringen een belangrijk element vormen - tot aan het einde van de jaren zeventig blijven stijgen. Met ingang van de jaren tachtig zet echter een daling van de consumptieve bestedingen in. En aangezien de particuliere consumptie de grootste binnenlandse bestedingscatego rie is, heeft deze ombuiging merkbare in vloed moeten hebben op de binnenlandse afzet, de invoer van goederen en diensten, en op de bezettingsgraad van de produk- tiecapaciteit van de bedrijven. Voor de beoordeling van beleidsmaatregelen is het nu van essentieel belang te kunnen bepa len hoe het er met de bezettingsgraad van de rendabele produktiecapaciteit voor staat. Onderbezetting van produktiecapaci teit? Een rechtstreekse meting van de bezet tingsgraad komt in de praktijk (helaas) niet voor. Daarom zullen we ons moeten behel pen met het aandragen van een aantal wij zigingen die een uitspraak mogelijk maken over deze belangrijke grootheid. Zijn er aanwijzingen die duiden op een zekere on derbezetting van de produktiecapaciteit in 1 982? Ik heb de indruk dat een eenduidig antwoord op deze vraag is te geven. Daar toe dienen we naar de volgende verschijn selen te kijken. Allereerst is daar het gegeven, dat sedert 1979 het volume van belangrijke beste dingen als consumptie en investeringen in vaste activa, evenals het woningbouwvolu me, is gedaald. De binnenlandse effectieve vraag is derhalve afgenomen. In de tweede plaats geeft het omvangrijke betalingsba lansoverschot op de lopende rekening, ter grootte van 4,5% van het nationaal inko men, een aanwijzing voor een onderbezet produktieapparaat. Vervolgens mag erop worden gewezen, dat de zeer sterke stij ging van de werkloosheid in 1981 en 1982 niet meer verklaard kan worden uit louter structurele ontwikkelingen. Daarvoor is de breuk met de 'trendmatige' ontwikkeling tot 1 980 te groot. Ten slotte zou ik er nog op willen wijzen dat de reële loonkosten voet bij bedrijven in 1980 en 1981 is ge daald met ongeveer 3%. Hierdoor wordt de rendabele produktiecapaciteit direct vergroot, omdat een geringere afstoting van minder rendabele produktie-eenheden het gevolg zal zijn. Al deze vier indicatoren wijzen in dezelfde richting; namelijk een zekere onderbezet ting van het produktie-apparaat van bedrij ven. Met deze uitgangspositie van de marktsector als gegeven, dient de vraag te worden behandeld of de begroting voor 1 983 een positieve bijdrage levert aan de realisering van de sociaal-economische doelstellingen. In het bijzonder moet hier bij worden gelet op de ontwikkeling van de werkloosheid en de produktie. Dilemma Het dilemma waarvoor de regering staat, is dat er op langere termijn voor het bedrijfs leven weer voldoende rentabiliteit dient te zijn, maar dat op korte termijn de kosten- beperkende maatregelen niet tot te veel vraaguitval mogen leiden, want er is al enig vraagtekort in vergelijking met de produk tiecapaciteit. Wat de nominale kostenont wikkeling betreft worden maatregelen ge nomen die in de goede richting wijzen; be vriezing van ambtenarensalarissen, sociale uitkeringen en beperking van de kosten stijging van energie. Op grond van haar ei gen salarisbeleid hoopt de regering het bedrijfsleven ook op een laag niveau van nominale loonkostenstijging te krijgen; per werknemer mikt zij op 4,5 in plaats van de 6,5 in 1 982. Bij een verwachte prijs stijging van dezelfde omvang zou dan de reële loonkostenvoet op een toename van nul uitkomen. Een resultaat dat niet nega tief beoordeeld hoeft te worden. Voor het overige schiet deze begroting echter schromelijk tekort in het naderbij brengen van de economisch-politieke doelstellingen. Want hoewel de arbeidsin komensquotevolgens de ramingen van het Centraal Planbureau licht zal dalen als dit beleid wordt uitgevoerd, en tevens de ex port van goederen weer met 3% volume zal stijgen, lopen de bestedingen voor par ticuliere consumptie, woningen en over heidsinvesteringen nog verder terug. Het produktievolume van bedrijven en het reëel nationaal inkomen blijven dan ook op het niveau van 1 982 hangen. Als gevolg van deze stagnatie in de produktie neemt de werkloosheid fors toe met 150 000 manjaren en daalt de werkgelegenheid met 75 000 arbeidsjaren. Bovendien neemt het overschot op de lopende reke ning van de betalingsbalans nog meer toe; het 'dreigt' in 1 983 een omvang van bijna 20 mld. gulden te bereiken. Het probleem van de inzakkende effectieve binnenlandse bestedingen wordt door dit beleid niet opgelost, maar wel verergerd. Desondanks zijn er geen aanwijzingen in de miljoenennota te vinden die wijzen op een uiterste inspanning om deze resultaten te voorkomen. Te zeer wordt de rijksbegro ting vanuit de monetaire of financiële bril bekeken, hetgeen niets anders inhoudt dan dat de regering voorbij gaat aan de mogelijkheden die een meer 'reëel' gericht beleid juist onder de huidige omstandig heden kan bieden. drcjr- kaakt.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 9