'Rijksbegroting 198c
Prof. Doubens persoonlijke visie op plan
|W1
Financieel lijkt ons land op een
kruispunt van wegen
aangeland. De jongste
Rijksbegroting kiest de ene
weg en dat heeft al heel wat
stemmen opgeroepen van
evenzeer deskundigen, die met
klem een andere weg
bepleiten.
Prof. Douben schaart zich
onder de laatsten. Hij wijst op
het dilemma waar we voor
staan, maar zijn aanpak is een
andere dan die van de
Rijksbegroting. In een
autonome vermindering van
het financieringstekort door
middel van het budgettaire
instrumentarium heeft hij te
weinig vertrouwen. Hij pleit
krachtig voor een serie
'investeringsvriendelijke
maatregelen, waardoor de
economische groei weer op
gang wordt gebracht.
Ook dat zal echter een lange
en moeilijke weg zijn.
Jarenlang is na de Tweede Wereldoor
log aan elke Rijksbegroting de eis ge
steld, dat het beleid dat daarin wordt
neergelegd positief zal bijdragen aan de
economische en sociale ontwikkeling
van het land. Daarmee is de overheids
begroting een instrument geworden in
handen van politici; en wel een instru
ment dat gericht moet zijn op het reali
seren van de meest belangrijke sociaal-
economische doelstellingen die alge
meen aanvaard zijn. Over die doelstel
lingen is in Nederland sedert het begin
van de jaren vijftig overeenstemming
bereikt. Nastrevenswaardig werden be
vonden: volledige werkgelegenheid, re
delijke groei van de nationale produktie,
een beperkte inflatie, een aanvaardbare
personele inkomensverdeling, en een
zeker overschot op de lopende rekening
van de betalingsbalans. Dit laatste gold
echter meer als een randvoorwaarde,
waarbinnen de overige vier doelstellin
gen bereikt moesten worden dan als
een primair doel van het sociaal-econo
misch beleid.
De auteur van dit artikel,
prof. dr. N. H. Douben, is
hoogleraar Sociale Eco
nomie in Nijmegen en
een bekend scribent
over sociaal-economi
sche aangelegenheden.
Hij is eveneens lid van de
Raad van Beheer van
Rabobank Nederland. Hij
schrijft dit artikel echter
niet uit hoofde van die
laatste functie, maar a
titre personnel.
Opmerkelijk is hierbij, dat aan het financie
ringstekort (of overschot) van de over
heidsbegroting in dit kader nooit aandacht
is geschonken, ook niet in de zin van rand
voorwaarde. Des te opmerkelijker is het nu
dat in onze dagen een kabinet - demissio
nair of niet - optreedt dat vrijwel uitslui
tend oog heeft voor het financieringstekort
van de overheid. Althans uit de begrotings
stukken en de miljoenennota komt het fi
nancieringstekort als een centraal doel van
het kabinetsbeleid naar voren. Door zoveel
aandacht te schenken aan dit financiële
saldo en zoveel energie te stoppen in
maatregelen en voorstellen die dit tekort
'binnen de perken' moeten houden, wordt
de rijksbegroting als economisch-politiek
instrumentarium in zekere zin lam gelegd.
Ik kan mij voorstellen dat dit gebeurt onder
omstandigheden waarin de echte sociaal-
economische doelstellingen zijn gereali
seerd of heel dicht hun nagestreefde waar
den bereiken. Maar veel minder vanzelf
sprekend is deze accentuering van het fi
nancieringstekort nu er sprake is van mas
sale werkloosheid, een zeer groot over
schot op de lopende rekening van de beta
lingsbalans en een economische groei die
nauwelijks van nul verwijderd is. Met ande
re woorden: in een tijdperk waarin de fun
damenten van de economie zwaar onder
mijnd zijn - en nog steeds worden - kan
niemand vrede hebben met een interpreta
tie van het begrotingsbeleid zoals die in de
miljoenennota voor 1 983 wordt gepresen
teerd.
Onze fundamentele positie
Kenmerkend voor de Nederlandse econo
mische situatie is, dat reeds over een reeks
van jaren de investeringen, zowel van de
overheid als van de bedrijven, een dalende
lijn laten zien. Het volume van de bruto in
vesteringen van de overheid is sedert het
midden van de jaren zeventig met de regel
maat van de klok aan het afnemen. Stellen
we de omvang van deze overheidsinveste
ringen in 1 975 op 1 00 dan bereiken we in
1983 nog slechts een volume van onge
veer 75. En met de bedrijfsinvesteringen in
vaste activa is het al niet veel beter gesteld.
Zij gaven tot 1 979 nog wel een lichte stij
ging van het macro volume te zien, maar
daarna daalde deze bestedingscategorie
zozeer, dat voor het volgend jaar een ni
veau wordt verwacht dat ook in 1969 werd
bereikt. Als aandeel in de nationale pro
duktie zijn de bedrijfsinvesteringen echter
al meer dan tien jaar aan het dalen. In Ne
derland is deze terugloop sterker dan in de
overige EG-landen. Vanaf het begin van de
jaren zeventig ligt de investeringsquote
(van bedrijven) in ons land bovendien be
neden het niveau dat in de EG wordt be
reikt. In het Centraal Economisch Plan
1982 wordt op blz. 49 een illustratieve
grafiek met deze gegevens afgedrukt.
Geheel anders verloopt de gang van zaken