jes en schaduwkantjes
J
23
den scherper na de tweede ronde prijsver
hogingen in 1979/1980. Dit laatste droeg
bij tot een wereldwijde economische re
cessie, die tot nog toe zeer hardnekkig is
gebleken en een sterk verminderde vraag
naar energie met zich meebracht. Daar
kwam nog bij dat de meeste landen meer
vaart zetten achter het doorvoeren van
energiebesparende investeringen en het
overschakelen op andere, goedkopere
energiebronnen, zoals (bruin)kolen, water
kracht en kernenergie. Aldus speelt in de
afnemende vraag naar energie, vooral naar
olie en aardgas, mede een structurele
component een rol. Dit blijkt in de Neder
landse praktijk onder meer uit de voorge
nomen sluiting van de Mobil-raffinaderij in
Amsterdam: er is sprake van het afbouwen
van structurele overcapaciteit bij de pro-
duktie van stookolie.
Behalve aan de vraagkant traden bij de af-
nemerslanden eveneens aan de aanbod
kant reacties op. Deze bleven niet beperkt
tot verhoogde eigen inspanningen op het
gebied van exploratie en produktie van
energie, maar strekten zich ook uit tot een
streven naar diversificatie en innovatie. Di
versificatie treft men in meerdere vormen
aan, namelijk door gebruik van kolen, kern
energie, waterkracht, wind, zon en derge
lijke. Innovatie betreft onder meer het ver
beteren van bestaande technieken en het
economisch winbaar maken van nieuwe
energiedragers.
De combinatie van conjuncturele en struc
turele verschuivingen in de vraag-aanbod-
verhoudingen leidde ertoe, dat met name
de olieprijzen onder sterke neerwaartse
druk kwamen te staan. De OPEC-landen
trachtten via produktiebeperkingen de of
ficiële olieprijs, de zogenaamde 'marker
crude', van 34 te handhaven, hetgeen tot
nog toe met veel pijn en moeite is gelukt.
Een en ander betekende een omvangrijke
financiële aderlating voor deze landen. Ook
ons land kreeg de keerzijde van de medaille
te zien.
Overheidsfinanciën en aardgas
Aanvankelijk leek ons land zich aan de ge
volgen van de energiecrisis te kunnen ont
trekken, aangezien de prijzen van aardgas
gekoppeld waren aan die van olie. Prijsver
hogingen door de OPEC betekenden dat de
Nederlandse betalingsbalans in vergelij
king met veel andere landen gunstig zou
blijven, terwijl de overheid aanzienlijk meer
aardgasbaten, uit binnen- en buitenland
kon opstrijken. De aardgasbaten uit het
buitenland werden extra opgestuwd door
het resultaat van de heronderhandelingen
over de bestaande contracten door de heer
Spierenburg eind 1 980. Deze wist te be
reiken dat de exportprijs van aardgas in
meerdere mate (95% in plaats van 80%)
gekoppeld zou worden aan de stookolie-
prijzen, met tegelijkertijd een hogere ba
sisprijs. Daarnaast werd de vertragingster
mijn, waarmee de gasprijs die van stook
olie volgt, teruggebracht van gemiddeld
10 tot gemiddeld 5 maanden. Ten slotte,
en dit was een concessie van Nederlandse
zijde, werd de buitenlandse afnemers toe
gestaan, dat zij de periode, waarin zij de to
tale gecontracteerde hoeveelheid aardgas
moesten afnemen, met een aantal jaren
mochten verlengen.
Onder deze omstandigheden liepen de to
tale aardgasbaten van de overheid zeer
snel op. Bedroeg de opbrengst in 1 980
nog f 1 2 miljard, in 1 981 was dit gestegen
tot f 18 miljard, waarvan iets meer dan de
helft uit het buitenland kwam. Deze sterke
stijging was mede in de hand gewerkt door
de koersstijging van de dollar. Nadere be
schouwing leert echter, dat er al in 1 980
sprake was van een volumedaling van de
gasuitvoer 4%). In 1981 zette de terug
gang zich in versterkte mate voort 10%)
en ook dit jaar hield deze tendens, voor zo
ver bekend, aan. De conjuncturele en
structurele verschuivingen op de oliemarkt
deden zich aldus ook in de sfeer van het
aardgas gevoelen. Daarbij kwam nog dat
er een addertje onder het gras zat in de
vorm van de reeds genoemde Spieren
burg-concessie. Aangenomen wordt dat
de buitenlandse afnemers inderdaad ge
bruik maken van de mogelijkheid de invoer
van aardgas uit Nederland over een lange
re tijd te spreiden. De reden daarvan is dat
de gasprijs ingeval van een olieprijsdaling
enige tijd na-ijlt en het gas dus relatief
duurder wordt. Overgang naar oliestook
zou voor een deel van de toepassingen
(centrales, grote bedrijven) betrekkelijk
eenvoudig zijn.
De teruglopende uitvoervolumina en de in
de loop van dit jaar onder neerwaartse druk
gekomen prijzen hebben hun uitwerking
op de overheidsfinanciën niet gemist. Zo
werd in de begroting voor 1 982 gerekend
met aardgasbaten voor de overheid van
ruim f 24'/2 miljard, terwijl de werkelijke
opbrengst naar schatting ruim f 19mil
jard zal belopen, een tegenvaller dus van
circa f 5 miljard. Het behoeft geen betoog
dat dit een zware wissel trekt op de toch al
knellende financieringsproblematiek.
De meerjarenraming met betrekking tot de
aardgasopbrengsten is intussen drastisch
bijgesteld. Volgens de huidige inzichten
zullen de baten voor de overheid in de pe
riode tot 1 986 nog enigszins kunnen oplo
pen tot ruim f 22Vi miljard, hetgeen in
schrille tegenstelling staat tot eerdere ver
wachtingen die meer dan f 30 miljard be
loofden. Het is van groot belang dat voor
zichtigheid wordt betracht met de ver
wachte opbrengsten: ze zijn snel uitgege
ven maar tegenvallers zijn moeilijk op te
A ardgas-onderhandelaar
Spierenburg tijdens een
vorig jaar gehouden
persconferentie.