drijven. Besparingen zijn nodig als basis voor toekomstige investeringen, om tegenslagen op te kunnen vangen en voor de oudedag. Nu zal een bedrijf niet in moeilijkheden geraken als er in een bepaald jaar geen ruimte is voor be sparingen. Maar wanneer dat meerdere jaren achtereen gebeurt dan loopt het bedrijf gevaar. Het LEI stelde vast dat het aantal landbouwbedrijven dat financieel inteert in voorgaande jaren sterk is toegenomen. In 1978/1979 kwam een derde van de bedrijven niet aan sparen toe, in 1 979/1 980 was dat 44% en in 1 980/1 981 zelfs onge veer de helft van de landbouwbedrijven. Door het gunstige resultaat van het afgelopen jaar is deze lijn weer wat terug gebogen. Maar het besparingsniveau is nog lang niet weer op een peil dat wenselijk is. Voor de glastuinbouw is het beeld anders. Daar waren de voorgaande drie jaar vrij gunstig en geeft juist 1 981 een omslag in de besparingen weer. Aarzelende verjonging Naast aandacht voor het financiële beeld van de land- en tuinbouw gaat het Landbouw Economisch Bericht ook in op de structurele ontwikkeling. Zo wordt steeds duidelij ker dat er een vergrijzing gaande is in de land- en tuin bouw. Het aandeel van de ondernemers boven 50 jaar is nu meer dan de helft. Wel is de teruggang van het aantal meewerkende zoons in de afgelopen drie jaar min der dan in de voorgaande periode. Dat hangt mogelijk sa men met de ongunstige werkgelegenheidssituatie bui ten de landbouw. De meeste belangstelling hebben daarbij de grotere be drijven. Toch neemt het aantal bedrijfsovernamen niet toe. Het lijkt erop dat de bedrijfsovername moeilijker is gewor den en wellicht uitgesteld wordt. Het georganiseerde landbouwbedrijfsleven beziet momenteel wat hiervan de oorzaken zijn. De daling van de grondprijzen zou tot uitstel van overnamen kunnen leiden. Ouderen blijken het bedrijf langer aan te houden omdat een bijverdienste bui ten de landbouw niet meer voor het oprapen ligt. Boven dien aarzelen vele jongeren om de definitieve stap van de overname te doen. Een modern agrarisch bedrijf overnemen met alle risico's van dien is geen kleinigheid. Overigens, en dat is toch weer een gunstig punt voor de toekomst, is het opleidings niveau van onze jonge boeren sterk toegenomen. 44% van de bedrijfsopvolgers heeft een middelbare of hogere opleiding. Ook daarbij zijn er verschillen tussen de be drijfstakken. In de akkerbouw is het opleidingsniveau het hoogst (64% een middelbare of hogere opleiding). In de tuinbouw ligt dat op 26%. Ter vergelijking: van de agrari sche hoofden tussen 55 en 60 jaar heeft 10%een middel bare of hogere opleiding. Exportafhankelijk Uiteraard geeft het Landbouw Economisch Bericht ook uitvoerige informatie over onze agrarische handel. De agrarische uitvoer steeg het afgelopen jaar met 1 0%. Bo vendien lagen de exportprijzen zo'n 1 3% hoger. Dit resul teerde in f 8 miljard meer export van produkten die recht streeks samenhangen met de Nederlandse land- en tuin bouw. Ons binnenlands verbruik van voedings-en genotmidde len daalde. Omdat deze dalende tendens van het verbruik zich ook in de andere Westeuropese landen voordoet zullen we onze produkten naar de verderliggende groei markten moeten brengen. Vooral de nieuwe industriële landen, die het stadium van ontwikkelingsland voorbij zijn en de olielanden zijn daarbij interessant. Een interna tionaal gericht bedrijfsleven samen met een actief export - beoordelingsbeleid en een Europees uitvoerbeleid is een eerste vereiste om in deze landen vaste voet te krijgen Het Landbouw Economisch Bericht, verkrijgbaar bij het Landbouw Economisch Instituut, Conradkade 1 75 te Den Haag, is een boekwerk met veel cijfers. Cijfers die zich, zoals ik hierboven voor enkele onderwerpen heb weerge geven, laten vertalen tot een boeiend beeld van ontwikke lingen en knelpunten, waar een beleid op gestoeld kan worden. Op het goede moment gepubliceerd, enkele maanden voor de landbouwbegroting van september.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 33