Wob
IR. D. LUTEIJN NIEUW LID VAN DE RAAD VAN BEHEER
FINANCIERING NEDERLANDSE LAND
BOUW
Vorige maand is door het Landbouw-Eco-
nomisch Instituut en Rabobank Nederland
gezamenlijk de publikatie 'De financiering
van de Nederlandse Landbouw' uitge
bracht. Het betreft een geheel herziene en
geactualiseerde versie van de eind 1975
verschenen publikatie 'Het Landbouwkre
diet in Nederland'.
De samenwerking met het LEI dateert al
vanaf het begin van de zestiger jaren, toen
het financieringsonderzoek bij deze instel
ling mede op initiatief van de beide cen
trales van Raiffeisen- en Boerenleenbank
van de grond is gekomen. In de laatste
twee decennia is veel waardevol cijferma
teriaal betreffende het financieringsonder
zoek geproduceerd en gepubliceerd via de
LEI-publikaties, die, doordat ze veelal om
vangrijk zijn en slechts een deelaspect van
het financieringsgebeuren belichten, voor
een wat breder publiek minder toeganke
lijk zijn.
Hoewel de brochures 'De financiering van
het landbouwbedrijf en 'De financiering
van het glastuinbouwbedrijf' van de Rabo-
bankorganisatie op hun terrein duidelijk in
een behoefte voorzien, zullen er velen zijn
die een breder inzicht willen verkrijgen in
de financiering van de landbouw in haar to
taliteit. Dat was reeds mogelijk door de
eerder vermelde publikatie van eind 1 975.
Die studie werd indertijd op verzoek van de
EG te Brussel verricht.
Gezien de blijvende vraag werd later beslo
ten tot hernieuwde uitgave. Daar wij nu
niet gebonden waren aan regels van 'Brus
sel', is voor een naar onze mening meer lo
gische opzet gekozen en kon meer reke
ning worden gehouden met de gebruikers.
De nieuwe publikatie die als titel 'De finan
ciering van de Nederlandse landbouw'
heeft meegekregen, geeft een uitgebreid
beeld van de financieringsstructuur van
deze voor Nederland zeer belangrijke sec
tor. Eveneens is ruime aandacht geschon
ken aan de invloed van de overheid op de
kredietverlening en aan de organisatie van
het landbouwkrediet (de Rabobankorgani-
satie).
Enkele conclusies van de studie zijn:
De land- en tuinbouw werd per 1 januari
1980 voor 76,6% door eigen vermogen
gefinancierd. Op 1 januari 1974 bedroeg
dit aandeel 78,5%, zodat een lichte rela
tieve teruggang van het eigen vermogen
sprake is.
Zonder twijfel is bij mijn voordracht en ver
kiezing tot lid van de Raad van Beheer van
de Rabobank vooral gedacht aan een re
presentatie vanuit de agrarische sector.
Immers het grootste deel van mijn werk
had en heeft te maken met de vertegen
woordiging van de belangen van boeren en
tuinders. Eerst op het provinciale niveau in
de Zuidelijke Landbouw Maatschappij
(ZLM), later op landelijk niveau in het Ko
ninklijk Nederlands Landbouwcomitè en
Landbouwschap en op internationaal ni
veau binnen de Europese boerenorganisa-
tie COPA.
Overigens ben ik in deze functies natuurlijk
ook veelvuldig in aanraking gekomen met
andere sectoren binnen onze maatschap
pij, waarmee de agrarische sector im
mers steeds meer integreert. Bovendien
houdt het werk als voorzitter van het KNLC
ook deelname aan het werk van de Raad
van Centrale Ondernemingsorganisaties
(RCO) in, waar de gezamenlijke belangen
van de werkgeversorganisaties VNO en
NCW, de middenstandsorganisaties en de
landbouworganisaties worden behartigd.
Met name dan gericht op het nationale so
ciaal-economische beleid.
Dat de landbouw steeds meer gebruik
maakt van externe financiering blijkt des te
meer uit het feit dat in 1 980 via de kapi
taalmarkt voor f 1 6 miljard een beroep op
vreemd vermogen werd gedaan, terwijl het
aanbod van middelen van de totale agrari
sche sector f 6,5 miljard bedroeg. Tot aan
het begin van de jaren zeventig hoefde de
landbouw per saldo geen beroep op
vreemde middelen te doen. De laatste ja
ren overtreft het beroep echter ruim
schoots het aanbod.
In de verstrekking van vreemd vermogen
op lange termijn is het aandeel van de fa-
Uiteraard ben ik de laatste jaren vanuit mijn
functies reeds veelvuldig met het werk van
de Rabobank geconfronteerd. Toch waren
dit zeker niet de eerste en enige con
tacten. Gedurende mijn studie aan de
Landbouwhogeschool te Wageningen heb
ik in 1 967 reeds enige maanden stage bij
de Raiffeisenbankte Utrecht gelopen. Mijn
opdracht was toen de bestaande financie
ringscontracten in de varkensmesterij aan
een kritisch onderzoek te onderwerpen.
Ook had ik de gelegenheid enig inzicht in
de interne organisatie te verwerven.
Voorts mocht ik het functioneren van de
Rabobank aan de voet nog vrij recent erva
ren via de bedrijfsovername van het akker
bouwbedrijf dat ik in maatschapsverband
met mijn vader exploiteer.
Overigens is juist het betrokken zijn bij de
exploitatie van een eigen bedrijf voor mij
een voorwaarde om goed te kunnen func
tioneren in vertegenwoordigende functies.
Zeker in een maatschappij waar veel lijnen
van de basis naar de top nogal ingewikkeld
zijn geworden. Ik zal er dan ook steeds voor
ijveren dat de structuur van een orga
nisatie als de Rabobank voldoende door-
zichtelijk en hanteerbaar blijft voor de le
den. In dat kader was het voor mij een be
moedigende start om in een algemene ver
gadering met een paar duizend represen
tanten vanuit de basis gekozen te worden.
Ik hoop het daar in mij gestelde vertrouwen
zoveel mogelijk te kunnen waarmaken. De
ervaring die ik de laatste jaren op nationaal
en internationaal niveau heb kunnen op
doen en de werkkracht waarover ik mag
beschikken, kunnen me daarbij goed van
pas komen.
Essentieel in mijn handelen binnen de
Raad van Beheer zal zijn dat het beleid fun
damenteel gericht blijft op de belangen
van de aangesloten leden op korte en lan
gere termijn, naast uiteraard de belangen
van allen die binnen de Rabobankorgani-
satie hun brood verdienen en dat in de toe
komst hopen te kunnen blijven doen.
Luteijn
milie teruggelopen. Het aandeel van de Ra
bobanken is daarentegen fors toegeno
men. Werd het vreemd vermogen op lange
termijn in 1 974 nog voor 27 door fami
lie verstrekt, in 1 980 was dat nog slechts
voor 14% het geval. Het aandeel van de
Rabobanken nam in die periode toe van
59% naar 75%. Van het totale aan de
agrarische sector verstrekte bankkrediet is
ongeveer 90% afkomstig van de Rabo
banken.
Wij verwachten met deze publikatie onze
aangesloten banken alsmede het onder
wijs een dienst te hebben bewezen. II