'De empirische analyse
van volledige stelsels van
vraagvergelijkingen:
Nederland 1921-1975'
'De internationale
obligatiemarkt'
Samenvatting van de scriptie van J. H. A. Wesche.
Samenvatting van de scriptie van P. J. Verhaar.
In de scriptie wordt de bestaande theorie betreffende het consumptiegedrag toege
past op de ontwikkelingen in Nederland in de periode 1921-1975.
Daartoe wordt allereerst het totale consumptiepakket in 16 groepen onderver
deeld. De samenstelling van deze groepen in deze periode wordt uitvoerig bespro
ken. Hoewel deze bespreking makkelijk een monotone opsomming van cijfers en
feiten had kunnen worden, heeft de heer Wesche dit deel van het verhaal zeer
leesbaar kunnen houden. In het econometrisch gedeelte wordt nagegaan hoe de
ontwikkeling van het aandeel van iedere groep in het totale consumptiepakket in de
loop der tijd kan worden verklaard.
Het model wordt stapsgewijs uitgebreid met inkomens- en prijsvariabelen totdat
uiteindelijk het zogenaamde Almost Ideal Demand System wordt bereikt. Bij de
modellen wordt tevens getoetst of door de theorie opgelegde mode/kenmerken ook
daadwerkelijk met behulp van de cijfers kunnen worden aangetoond.
Er volgde dan ook een hartelijk applaus van
alle aanwezigen, toen drs. Zijlstra namens
onze bank kon meedelen dat inmiddels
was besloten dit experiment in 1 984 te
herhalen.
Namens de economische faculteit en de
interfaculteit brachten prof. dr. H. C. Wyt-
zes en prof. dr. A H. Q. M. Merkies verslag
uit van de jury. Prof. Wytzes prees drs. Ver
haar omdat hij 'zo'n onoverzichtelijk ter
rein als de internationale obligatiemarkt op
zo'n voortreffelijke wijze in kaart had ge
bracht'. Belangrijk vond hij ook de onmid
dellijke praktische betekenis van de scrip
tie.
Prof. Merkies loofde de scriptie van de heer
Wesche vanwege de leesbaarheid, oor
spronkelijkheid en bruikbaarheid (bijvoor
beeld bij colleges).
Drs. Zijlstra was zichtbaar verheugd dat
hem was gevraagd de prijsuitreiking te
verrichten, ook al vanwege het feit dat hij
zelf zijn studie aan de VU heeft mogen vol
tooien. Hij maakte van de gelegenheid ge
bruik om enkele tere punten aan te roeren.
Zo wees hij op het verschijnsel, dat naar
mate de overheid meer is gaan bezuinigen
op het wetenschappelijk onderwijs de be
langstelling van de wetenschappelijke we
reld voor financiële hulp uit het bedrijfsle
ven is toegenomen. Vooral banken en ver
zekeringsmaatschappijen worden als po
tentiële mogelijkheden bekeken en bena
derd. 'Maar ons standpunt is,' aldus Zijl
stra, 'dat wij terzake geen financiële taken
van de overheid willen en kunnen overne
men.' Dat zou in strijd zijn met de taken en
doelstellingen van de bank, als ook met de
onafhankelijkheid en objectiviteit van het
universitair onderwijs. 'Ik wil nog wel eens
wijzen,' zo zei Zijlstra, 'op een essentiëlere
en minder kwetsbare relatie, namelijk die
van de werkgelegenheid. Wij zijn een
dankbare afnemer van de universiteiten en
hogescholen. Wij hebben echter niet al
leen belang bij een hoog wetenschappelijk
niveau en een goede theoretische scho
ling. Een bank is een zeer praktisch wer
kende instelling die vooral behoefte heeft
aan afgestudeerden met een zeer prakti
sche inslag. Om dit te verwerven of te ver
sterken heeft de Rabobank bijvoorbeeld
permanent stageplaatsen beschikbaar, in
totaal zo'n 1 50 a 200 per jaar, met uiter
aard een wisselende duur, vaak echter een
half jaar.' Hij wees op de speciale functio
naris bij ons directoraat Opleidingen die de
contacten met de academische wereld
coördineert en noemde het verheugend
dat veel stagiaires later bij onze bank willen
blijven.
Ten slotte wees de heer Zijlstra nog op een
ontwikkeling die het bedrijfsleven zorg
baart. Het is thans zo dat maar liefst 85%
van de hogere beroepsopleidingen is ge
richt op de kwartaire sector, die dit ar
beidsaanbod op geen stukken na kan op
nemen en waarvoor in andere sectoren
geen of onvoldoende plaatsingsmogelijk
heden bestaan. Dit klemt temeer in een tijd
waarin het bedrijfsleven juist heel selectief
moet zijn bij het aannemen van nieuwe
werknemers. II
Verhaar beschrijft in zijn scriptie (inmiddels als boek uitgegeven in de Nibé-reeks
Bank- en Effectenbedrijf) de structuur en de werking van de internationale obliga
tiemarkt, die naast de eurovalutamarkt een belangrijk onderdeel vormt van het in
ternationale financiële bestel. De internationale obligatiemarkt is een verzamel
term voor een aantal deelmarkten, die luisteren naar klinkende namen a/s de
Yankee-bondmarkt en de Samoerai-bondmarkt.
Hoewel bij vele mensen de mening heerst dat de internationale obligatiemarkt een
geheel vrije kapitaalmarkt is, is dit maar ten dele waar. Op vele deelmarkten is spra
ke van regulatie door de betrokken monetaire autoriteiten in de vorm van deviezen-
voorschriften, fiscale maatregelen en administratieve bepalingen. De rode draad
die door het werkstuk van Verhaar loopt, is dan ook de mate waarin en de wijze
waarop monetaire autoriteiten het internationale kapitaalverkeer reguleren dan-
wel beperken. De studie van Verhaar geeft de lezer een uitstekend beeld van het
ontstaan en de ontwikkeling van de internationale obligatiemarkt, waarbij veel
aandacht wordt geschonken aan de belangrijke rol van het bankwezen.