Verzwakte OPEC nog niet op springen deel in de mondiale olieproduktie en olie voorraden, die circa 50%, respectievelijk 65% van het totaal uitmaken. Bovendien kunnen de OPEC-landen, gezien het be trekkelijk geringe eigen verbruik, bijna de gehele produktie exporteren, met name naar de industriële landen. In het algemeen beperkt de OPEC zich tot prijsvaststelling. Men is er tot nu toe nooit in geslaagd de te exporteren hoeveelheden aan strenge regels te binden. De omvang van de afzonderlijke olie-export wordt ove rigens beschouwd als een nationale beslis sing, afgestemd op de ontwikkelingspro gramma's. Het gebrek aan een vast quo tastelsel dreigt momenteel het oliekartel te ondermijnen, met name nu de oliemarkt vanaf 1 980 weer in een afnemersmarkt is overgegaan. Deze verandering in de marktsituatie heeft bij de OPEC-landen ge leid tot spiraaleffecten van onderlinge con currentie en prijsverlagingen, met als con sequentie een verzwakking van de eigen positie. Vanaf het begin is sprake geweest van een aantal tegenstellingen met betrek king tot allerlei aspecten binnen de OPEC. Deze betreffen niet alleen de politieke oriëntatie. Er is ook een verschil in aanpas singsvermogen. Een aantal bevolkingsrijke olielanden (Nigeria, Indonesië, Algerije, Iran, Irak en Venezuela) die vrijwel al hun olie-inkomsten nodig hebben om het land te ontwikkelen, kan zich slechts met gro te moeite laten overtuigen van de nood zaak tot aanpassing aan de steeds veran derende marktverhoudingen. Deze groep landen, de 'high absorbers', heeft duidelijk heel andere zorgen dan de 'low-absor- bers', zoals de golfstaten en Lybië, die na hun ontwikkelingsuitgaven nog een sub stantieel deel van hun olie-inkomsten overhouden. Bovendien heeft de machts verschuiving binnen het oliekartel naar voornamelijk één lid, Saoedi-Arabië, dat gezien haar marktaandeel van 40% in de totale export van de OPEC de prijsvorming feitelijk in handen heeft, veel conflicten te weeg gebracht. Bij de verbruikerslanden traden voor het eerst belangrijke veranderingen aan het licht tegen het einde van de jaren zeventig. Als gevolg van maatregelen in de indu striële landen na de eerste oliecrisis op het gebied van energieconservering en -sub stitutie, trad in het energieverbruik in die landen een trendbreuk op. Tezelfdertijd echter vond tevens de tweede golf van olieprijsverhogingen plaats, geïnitieerd door de politieke problemen in Iran. Gemeten aan het reële nationale inkomen daalde het energieverbruik in de zeven grootste geïndustrialiseerde landen in de periode van 1978-1981 met 8%. Daarbij kwam nog het effect van de ver schuiving van de vraag naar andere ener gievormen. Als gevolg hiervan daalde ge durende dezelfde periode het verbruik van olie in deze landen volgens schattingen van de OESO met liefst 23%. Bovendien vond een toename plaats van het verbruik van olie uit niet-OPEC-landen, vooral uit de Noordzee en Mexico. Dit alles - te zamen met het lagere oliever- bruik als gevolg van de economische re cessie en de vermindering van de voorra den - leidde ertoe, dat na een top van 31 miljoen vaten per dag in 1 979 de oliepro duktie van OPEC daalde tot circa 20 mil joen begin 1 982. Dit is minder dan de helft van de wereldproduktie van olie buiten de communistische landen. Tegen deze achtergrond kan het oliekartel niet meer als de enige marktkracht worden gezien, die in staat is de wereldolieprijs te dicteren. Toen bovendien de prijzen een dalende tendens gingen vertonen, lag het voor de hand dat, wilde OPEC nog als kartel kunnen voortbestaan, produktie-afspra- ken gemaakt dienden te worden, om prijs- stabilisatie na te streven. Mogelijke ontwikkeling in 1982 Tijdens de bijeenkomst van de OPEC op 1 9 maart van dit jaar werd besloten de totale produktie tot 1 8 miljoen vaten per dag te beperken en de basisprijs onveranderd op 34 per vat te laten. Het wordt zeer betwijfeld of de OPEC haar produktie en prijs voor de rest van het jaar op dit peil kan handhaven. Twee mogelij ke scenario's kunnen hier genoemd wor den. Het eerste is gebaseerd op het voor nemen de prijs van 34 per vat te zullen verdedigen, zelfs als tot een verdere pro- duktieverlaging zou worden besloten. Dit laatste zou eventueel kunnen door de speelruimte welke vooral Saoedi-Arabië heeft. Het andere scenario is gebaseerd op het feit, dat het initiatief niet meer in handen van OPEC ligt en de marktverhoudingen nog sterker de overhand zullen krijgen. De werking van het marktmechanisme zou ertoe kunnen leiden dat de basisprijs van $34 per vat niet langer haalbaar is. Een aantal olie-exporterende landen, waaronder ook het OPEC-lid Iran, zet de olie al tegen prijzen van 29 a 31 per vat af. Dit tweede scenario voorziet een verlaging van zowel produktie als prijzen, waarbij ge dacht kan worden aan een gemiddelde prijs voor de rest van 1 982 van 30 per vat en een OPEC-produktie van gemiddeld tussen de 1 7 en 1 8 miljoen vaten per dag. Consequenties OPEC-betalingsbalans 1982 Hoe dan ook, de OPEC-landen worden ge confronteerd met een sterke daling van de olie-inkomsten in 1 982. Het gezamenlijke overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, dat in 1980 nog $110 miljard bedroeg en in 1981 $60 miljard beliep, zal in 1 982 zeer waarschijnlijk vol komen verdwijnen. Deze drastische verslechtering van de ex terne positie zal met name geconcentreerd zijn bij de al genoemde 'low-absorbers', die in 1981 nog een overschot van $85 miljard hadden. Het tekort van de 'high-ab-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 18