lezeggenschap in ons land Ondernemingsraden Pas na de Tweede Wereldoorlog wordt er weer actief over het onderwerp medezeg genschap nagedacht. Van de verdeeldheid van opvattingen, zo karakteristiek voor de vooroorlogse perio de, is nu nauwelijks meer sprake. Het har moniemodel, dat zo succesvol in de tijdens de oorlog opgerichte Stichting van de Ar beid had gewerkt, deed zijn intrede, ledereen was het er immers over eens dat de gigantische opgave om de oorlogs schade op te ruimen en de economie weer zo snel mogelijk op het oorspronkelijke peil te brengen geen tegenstellingen verdroeg en dat een eendrachtige harmonische sa menwerking derhalve noodzakelijk was. De belangrijkste taak hierbij viel in de eer ste vijf jaren na de oorlog toe aan de cen trale overheid. Zeer ingrijpende maatrege len werden getroffen, zoals de tijdelijke blokkering van alle banktegoeden en de vernieuwing van het gehele geldstelsel. Tegelijkertijd werd gezocht naar een me thode om de verschillende belangengroe peringen bij dit werk te betrekken. Op sociaal-economisch gebied leidde dit in 1 950 via de Wet op de Bedrijfsorganisa tie tot de invoering van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisaties (PBO's). Deze be- drijfstakgewijs opgerichte instellingen wa ren bedoeld om regelingen, afkomstig van de centrale overheid, te vertalen en te de tailleren naar de bedrijfstak toe. De leiding werd gevormd door vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisa ties. Ook op ondernemingsniveau zou deze vertaling mogelijk moeten worden door al daar, uit hoofde van dezelfde wet, onder nemingsraden in het leven te roepen die in vloed zouden kunnen uitoefenen op het te voeren ondernemingsbeleid. Met name deze laatste gedachte ontmoette van de zijde van de werkgevers echter veel tegen stand. Eerste wettelijke regeling Vanwege de tegenstand uit ondernemers kring werd uiteindelijk gekozen voor een afzonderlijke wettelijke regeling voor de medezeggenschap van het personeel in de onderneming. Deze zag eveneens in 1 950 het licht. De rol van de daarin voorziene onderne mingsraden was nog zeer beperkt. Vol gens de wet hadden zij tot taak om in geza menlijk overleg met de leiding bij te dragen tot het zo goed mogelijk functioneren van de onderneming. De directeur, die deel uitmaakte van de raad en het voorzitterschap daarvan be kleedde, was verplicht om de onderne mingsraad van zekere informatie te voor zien, ten minste wanneer dat strookte met het ondernemingsbelang. En hoewel een onderneming met 25 of meer werknemers al verplicht was tot op richting van een ondernemingsraad overte gaan, werd het onjuist geacht bedrijven die deze verplichting niet nakwamen met eni gerlei strafte bedreigen. Dat paste niet in de gedachtengang van harmonische ver houdingen tussen werkgevers en werkne mers. Het gevolg hiervan was wel dat in de kleinere ondernemingen nauwelijks onder nemingsraden tot stand kwamen. In de grote bedrijven waarin dit wel ge beurde beperkten de bevoegdheden van de raad zich tot 'meeweten en meepraten'. Van daadwerkelijke invloed op het onder nemingsbeleid was dus inderdaad nog geen sprake. In de loop van de jaren zestig beginnen de verhoudingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties drastisch te be koelen. Dat is onder meer het gevolg van de tot dan toe nogal lang en stringent door gevoerde geleide loonpolitiek, die in de ogen van de vakorganisaties aanzienlijk minder materieel voordeel aan de werkne mers toebedeelde dan de stijging van de arbeidsproduktiviteit rechtvaardigde. De oorspronkelijk coöperatieve houding van de werknemers verminderde bijgevolg aanzienlijk. Mede daardoor beantwoord den de PBO's steeds minder aan het door de wetgever oorspronkelijk daarmee beoogde doel. Vooral dit laatste vereiste een volledige heroriëntatie met betrekking tot de inrichting van het ondernemings recht in Nederland. Een commissie wordt in het leven geroe pen om voorstellen tot verbetering daarvan voor te bereiden. De naar zijn voorzitter ge noemde commissie-Verdam komt in de loop van de jaren zestig met een groot aan tal voorstellen tot wetgeving, welke voor een belangrijk gedeelte door de daaropvol gende regeringen worden uitgewerkt en ingevoerd. Daaronder is ook een nieuwe regeling voor de medezeggenschap. De jaren zeventig In deze nieuwe wettelijke regeling die in de jaren zeventig tot stand komt wordt de taak van de ondernemingsraad als belangenbe- hartigend instituut voor het personeel uit drukkelijk erkend. Nu ook wordt het voor de ondernemings raad mogelijk om daadwerkelijk invloed op het ondernemingsbeleid uit te oefenen, omdat de ondernemer verplicht is bepaal de besluiten van financieel-economische of organisatorische aard voor advies aan de raad voor te leggen. Voor de uitvoering van bepaalde andere regelingen van socia le aard moest de instemming van de on dernemingsraad verkregen worden, tenzij bijzondere omstandigheden dit verhinder den. Tevens wordt een sanctie gesteld op het niet nakomen van de verplichting om een ondernemingsraad op te richten, zij het dat de instellingsgrens wordt verhoogd tot 100 of meer in de onderneming werk zame werknemers. Voor de medezeggen schap in kleinere ondernemingen vraagt de regering advies aan de Sociaal Econo mische Raad (SER). Deze is daar pas in 1978 mee klaar, zodat de medezeggen schap in kleinere ondernemingen nog ge durende een lange periode ongeregeld blijft. Zware snorren en dophoeden... toch had een Kernvergadering van de Gist-Spiritus al iets van de huidige OR.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 15