De ontwikkeling van de me Op 1 mei is de wijziging van de Wet op de Ondernemingsraden van toepassing verklaard, die naar schatting 11 000 kleinere ondernemingen in Nederland verplicht een ondernemingsraad op te richten. Deze gebeurtenis zal ertoe leiden dat vele tiendui zenden personeelsleden in on dernemingsraden zitting zullen gaan nemen om daarmee ettelij ke honderdduizenden werkne mers te vertegenwoordigen. Veel groter is de groep van nog kleinere ondernemingen welke op grond van dezelfde wet een aantal vergaderingen met het voltallige personeel zal moeten gaan houden. Dit alles vormt voldoende aanlei ding om op deze plaats eens stil te staan bij de ontwikkeling van de medezeggenschap in Neder land, nu deze door de wetswijzi ging weer in een nieuwe fase is terechtgekomen. In de tweede helft van de vorige eeuw begint de industrialisatie in ons land schoorvoetend van de grond te komen. Het aantal grote ondernemingen is echter nog zeer gering. Aan medezeg genschap van het personeel wordt alleen in de ons omringen de landen al gedurende enige tientallen jaren, zij het inciden teel, iets gedaan. In Nederland is de eerste initiatiefnemer op dit terrein de heer Van Marken, directeur van de Gist- en Spiritusfabrieken. Na een brand in het bedrijf, die de werkzaamheden een tijdlang stillegden, ontwerpt hij een aantal plannen ten behoeve van het personeel, waaronder de oprichting van een zogenaamde 'Vereniging De Kern'. 14 J. C. van Marken Mr. B. J. Muller Arbeidsverhoudingen en Overlegzaken In deze vereniging welke in 1 878 het dag licht zag, zat een aantal werknemers die door Van Marken uit een viertal catego rieën van het personeel waren gekozen. Daarnaast kon het overige, meest onge schoolde, personeel een drietal vertegen woordigers kiezen. Het geheel stond onder voorzitterschap van Van Marken zelf. Deze vereniging had tot doel het overleg tussen de leiding en de werknemers te bevorderen en voorlichting te geven aan het personeel over hun belangen en die van de fabriek. Men kwam maandelijks op een vaste dag en een vast tijdstip bijeen. Uit de voor die tijd zeer vooruitstrevende regelingen, wel ke Van Marken naast de oprichting van de ze vereniging invoerde, valt af te leiden dat het hem er wel degelijk om te doen was de positie van de werknemers te verbeteren. Toch kan men zich afvragen of, vooral bij andere ondernemers die enkele jaren later ook tot de oprichting van personeelsker- nen overgingen, niet eveneens een belang rijk motief was gelegen in het pogen om de juist in deze periode sterk opkomende vakbeweging de wind uit de zeilen te ne men. Enkele jaren voor de totstandkoming van de eerste personeelskern immers werd de eerste landelijke vakcentrale in Nederland opgericht, het Algemeen Nederlands Werkliedenverbond, een samenwerkings verband tussen al eerder opgerichte vooral stedelijk georganiseerde bonden. Deze bonden begonnen in het maatschappelijk leven steeds meer erkenning te vinden, on der meer van de zijde van de kerkelijke in stellingen. Vele werkgevers beschouwden ze als een reële bedreiging voor hun posi tie. Personeelskernen konden wellicht een al te stprke groei van de bonden voorko men. Dit laatste is er vooral de oorzaak van ge weest dat de bonden op hun beurt deze vorm van medezeggenschap weinig posi tief en met achterdocht beoordeelden. Die benadering begint te veranderen, wanneer zij kans zien na een lange tijd van strijd be langrijke successen te behalen met name op het terrein van de collectieve arbeids overeenkomsten. Steeds meer werkgevers zien zich door de omstandigheden ge noodzaakt om het overleg met de bonden aan te gaan en met hen te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden van hun werknemers. Vooral wanneer deze wijze van overleg een wettelijke erkenning krijgt in 1927 in de Wet op de CAO. De vakorganisaties beginnen de perso neelskernen - in 1920 zijn er ongeveer 100 opgericht - een steeds nuttiger in strument te vinden om daarmee binnen de onderneming te controleren of de werk gever zich wel houdt aan de in het kader van de CAO gemaakte afspraken. De werk gevers hadden namelijk tot dusverre de vakorganisaties met succes buiten de fa- briekspoorten kunnen houden door zich te beroepen op hun eigendomsrecht. Tot een wettelijke regeling van de mede zeggenschap van het personeel binnen de onderneming komt het in deze vooroorlog se periode overigens niet. De verschillende belangengroeperingen zijn het er in princi pe wel over eens dat er een dergelijke rege ling zal moeten komen, maar over de uit werking daarvan bestaat veel onenigheid. Tijdens het begin van de jaren dertig kon digt zich de crisistijd aan en tijdens de eco nomische opleving vlak voor de Tweede Wereldoorlog zijn de internationale span ningen te hoog opgelopen om zich nadruk kelijk met medezeggenschapswetgeving bezig te houden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 14