Uit onze historie Deze 'schuttersgilden' waren eigenlijk geoefende burgerwachten, die zich ten doel stelden have en goed, inclusief vrouw en kroost, te beschutten tegen ongure indi viduen. Nu hoeft dat niet meer zo noodzakelijk. Voorlopig getuigt ergens in de Kempen een beeldje van De Kontente Mens (en dat is dan een echte Brabantse boer) ervan dat men meer gesteld is op vrede en welzijn dan op krijgsrumoer. De Kempen zijn tot niet erg lang geleden werkelijk achtergebleven gebied geweest, waar armoede in vele gezinnen keuken meester was. Gelukkig is daar in hoog tem po in onze eeuw een keer ten goede inge komen, waaraan onze coöperatieve Rabo- banken enorm veel hebben bijgedragen. Nog in 1736 werd van Wintelre geschre ven: 'Dit dorp rondsom in de schraale Heyde ge legen heeft weinig off geen geleegenheid tot den Koophandel en het Transitoire door gaand verkeer) is zeer gering en staat hoe langer hoe meer af te neemen, na maate de Straatweg meer en meer gebruykt word. Er zijn geen Brouwerijen nog Fabricquen. Het eenig bestaan der Ingezeetenen waar mee- de zij een stuk Brood voor hunne Huisgezin nen kunnen winnen is den Landbouw, Twee Winkeltjes van Kruidenierswaren, Timmer man, Metzelaar etc. doch die alle Boeren werk daar bij doen. Er zijn zeeven Tappers (d.w.z. cafés, Tb.). De Geleegenheiddeezer P/aets is eene woest Heyde.daarbij geen Rivier Stroom of Vloed hebbende.is het zeer natuurlijk dat ook aldaar bij drooge Jaa- ren vooral de Weyden zeer schraal zijn. Geheim op eigen zaak Het aantal huizen bedroeg in 1 736 negen enzestig stuks. Dit alles geeft niet be paald een opwekkend beeld van het vroe gere Wintelre. Nog in 1910 was de plaats alleen langs kunstweggetjes te bereiken met als enig 'openbaar vervoer' de tramweg Eindho ven-Turnhout op negen kilometer afstand. Het was een gesloten gemeenschap. Zo had zich in 1903, heel optimistisch, in Vessem (waartoe Wintelre behoort) een warme bakker gevestigd. Maar deze kon zich geen bestaan opbouwen, omdat de boerinnen zélf hun brood bakten. In 1 910 waren er 41 9 bewoners, vrijwel al lemaal agrariërs die rogge, haver en aard appelen verbouwden. Veevoeder moest per 'os' worden aangevoerd. De inwoners accepteerden niet alleen 'vreemdelingen' niet gemakkelijk, maar ook onderling was er nogal wat wantrou wen. 'leder was geheim op zijn eigen zaak'. Er waren wel wat ambachtslieden. En ze ven schoenmakers werkten voor schoenfa brieken. Lonen van f 1,- per dag werden als normaal beschouwd. De welvarendste bedrijven waren klaarblijkelijk de zeven vergunning- en acht verlofhouders. Wel begrijpelijk, ten minste, wanneer deze lo kaliteiten niet teveel van de schamele in komsten incasseerden. Het waren de plaatsen waar men elkaar kon ontmoeten en wetenswaardigheden kon uitwisselen. In de 'leegen tijd' (na het inzaaien van de haver tot aan de oogst) werden in de Kem pense dorpen steenovens gestookt met als grondstof de leemgrond die op vele plaat sen in de bodem aanwezig is. Het gehele dorp was met die nijverheid gemoeid. De veranderingen kwamen snel en soms meedogenloos. De toen al zeer bejaarde mevrouw H. v. d. Sande stelde in 1972 haar jeugdherinneringen op schrift. 'De heide werd omgeploegd. En wanneer men een paard niet kon betalen dan maar met behulp van een koe die, vergevensge zind, nog melk gaf óók. Er werden veel bijen gehouden, want de heide leverde gratis aan die nijvere beest jes alles wat zij nodig hadden om veel ho ning te kunnen produceren. Op diezelfde heide dwaalden herders rond met hun wit- gewolde kudden. De grote Vennen waren zeer visrijk met pa ling, baars en zeelt. In de omgeving daar van wemelde het van waterwild: eenden, ganzen, meeuwen, reigers, watersnippen, waterhoentjes, kemphaantjes, roerdom pen, grutto's en wat al niet méér. Hazen en konijnen werden - ze waren im mers toch van niemand - bejaagd en ge stroopt. Er waren fazanten, patrijzen. reeën, notekrakers en wielewalen, 'grijpvo gels', spechten en korhoenders. Zelfs een valkenier vond zijn broodwinning in het africhten van valken. Teveel om op te noe men in een toen nog schoon milieu. En in Wintelre en andere dorpen, waar veel behuizingen met de voorgevel in de rich ting van de kerk gebouwd waren, kon men op de grote en kleine erven meidoorns, se ringen, kruidnagel, fluweelboompjes, vlier, bekerboompjes, jeneverbes, lindebomen, fruitbomen en soms druiven aantreffen. En als de Kontente Mens eens echt be haaglijk wilde uitrusten (dat was dan alleen maar op zon- en andere feestdagen), kon hij een pint bier of een borrel voor vijf cent kopen of, voor zijn andere vijf centen, drie beste sigaren.' Maar tóch en in weerwil van dit vreedzame beeld, dat in de winter veranderde in een haast onbegaanbare modderpoel: als het ergens in ons land nodig was dat Boeren bonden en Boerenleenbanken werden ge sticht, dan was dat wel in onze Kempen, het deel van Brabant dat, gelukkig inmid dels al lang geleden, tot de dunst bevolkte gebieden van Nederland behoorde. In veel streken van ons land - en elders trouwens ook - muntten de agrariërs niet uit door een duidelijke wil om de traditio nele bedrijfsvoering te doorbreken. Zoals grootvader en vader het altijd hebben ge daan zou het ook nu wel goed zijn. De wil tot samenwerken en elkaar helpen was in de ene streek (Twente bijvoorbeeld) dui delijk aanwezig, maar in andere gebieden ook weer even duidelijk afwezig, zoals in de Kempen. Misschien was de zware, moeiza me strijd om het bestaan er wel mede de oorzaak van, dat men elkaar geen deelge- Een Kempische boerderij, de Pullen, in Wintelre.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 30