Dit is het verhoudingsgetal dat resulteert
als de liquiditeitenmassa wordt uitgedrukt
in procenten van het nationaal inkomen.
Eind september 1981 bedroeg de liquidi
teitenmassa circa f115 miljard en het na
tionaal inkomen f318 miljard, zodat de li
quiditeitsquote ongeveer 36 beliep.
Wanneer DNB een bepaald doel heeft ge
steld, bijvoorbeeld een geleidelijke daling
van de liquiditeitsquote, zal er met behulp
van het grote monetaire beleid naar wor
den gestreefd deze doelstelling ook daad
werkelijk te realiseren. Op welke wijze zij
aan dit streven vorm geeft, zal in de drie
volgende paragrafen worden belicht.
Betalingsbalans
Indien er een tekort op de lopende reke
ning van de betalingsbalans is, verdwijnen
financiële middelen naar het buitenland,
omdat de aan ons land geleverde goederen
en diensten moeten worden betaald. DNB
vindt dat zij dat wegstromen niet moet
opheffen door een grotere geldschepping
toe te staan. Thans is echter het omgekeer
de actueel omdat dit jaar een groot over
schot wordt verwacht. Het gevaar bestaat
dan dat er te veel geld in omloop komt, om
dat naast de geldschepping door banken
en overheid middelen uit het buitenland
ons land binnenstromen. Dat betekent ge
vaar voor inflatie. Daarom is het beleid van
DNB er op gericht te bevorderen dat het
overschot op de lopende rekening van de
betalingsbalans voor een deel wordt ge
compenseerd door een tekort op de kapi
taalrekening. Zij zal de kapitaalexport dus
aanmoedigen door een relatief lage Neder
landse rentete bevorderen. In een later sta
dium zal dit door de ermee gepaard gaan
de hogere kapitaalopbrengsten een guns
tige invloed op de lopende rekening heb
ben.
Kredietbeperking
De kredietverlening door de banken gaat
met geldschepping gepaard. In 1 976 nam
deze geldschepping grote vormen aan,
waarbij met name de hypotheekverstrek
king op woningen gefinancierd met korte
middelen van belang was. De geldhoeveel-
heid nam vooral daardoor met liefst 23%
toe; de liquiditeitsquote liep op van 37 '/2
tot 41
Het is dus begrijpelijk dat DNB het noodza
kelijk vond om in te grijpen. Omdat zij niet
al te abrupt op de rem wilde trappen, stelde
zij zich tot 1980 een daling van de liquidi
teitsquote met één punt per jaar tot doel.
Daartoe moest de kredietverlening door
het bankwezen aan banden worden ge
legd; de directe kredietbeperking deed
(weer) haar intrede.
In 1 977 mocht de toeneming van de kre
dietverlening niet meer dan 1 2 '/2 bedra
gen. In de jaren daarna werd dit geleidelijk
teruggebracht tot uiteindelijk 6% in 1 981
Als de banken lange middelen aantrokken,
mocht de kredietverlening met dat bedrag
extra toenemen. Omdat de kredietvraag
zich op een hoog niveau bleef bewegen,
maakten de banken van deze mogelijkheid
een gretig gebruik. Hun beroep op de kapi
taalmarkt door middel van obligaties,
pandbrieven en onderhandse leningen, dat
in de eerste helft van de jaren zeventig
meestal minder dan één miljard gulden per
jaar bedroeg, beliep vanaf 1 977 tot en met
1980 vele miljarden per jaar. Dit omvan
grijke kapitaalmarktberoep door de ban
ken ging met een opwaartse rentedruk ge
paard.
Medio vorig jaar werd de kredietbeper-
kingsregeling opgeschort. De ruimte on
der de norm (maximaal 6% groei van de
kredietvelening) was vooral door de zeer
geringe vraag naar krediet van bedrijven en
particulieren zo groot geworden, dat de re
geling eigenlijk geen betekenis meer had.
Toen deze situatie eind 1981 nog nage
noeg ongewijzigd was, werd de kredietbe
perking dan ook materieel beëindigd.
Overheidsfinanciën
Met behulp van de kredietbeperking heeft
DNB de geldschepping door het bankwe
zen aan banden gelegd. De financiering
van de forse overheidstekorten van de af
gelopen jaren is echter ook met geld
schepping gepaard gegaan.
Het gevoerde begrotingsbeleid kon niet
voorkomen dat het financieringstekort van
de totale overheid (Rijk en lagere overheid)
in ijltempo toenam. Dit tekort dekte de
overheid voor het grootste deel door te le
nen op de kapitaalmarkt. Daardoor steeg
de binnenlandse vraag naar lange midde
len zo sterk, dat het binnenlandse aanbod
i niet toereikend meer was om daarin te
voorzien. Er moesten dus middelen uit het
buitenland worden aangetrokken, zelfs
toen de vraag van gezinnen en bedrijven
vanaf 1979 daalde. Om deze middelen te
verwerven diende de Nederlandse rente
voor het buitenland aantrekkelijk te zijn.
Bovendien was vertrouwen in de gulden
onontbeerlijk. De overheidsvraag naar lan
ge middelen (in 1981 eiste de overheid
meer dan de helft van het binnenlandse
aanbod op) heeft er samen met de buiten
landse rentestijging toe geleid, dat de kapi
taalmarktrente de laatste jaren sterk is ge
stegen.
De overheid dekt haar tekort niet alleen
door een beroep op de kapitaalmarkt. Een
deel van het tekort wordt monetair gefinan
cierd, of in populaire taal: 'het laten draaien
van de bankbiljettenpers'. Deze financie
ringswijze leidt tot geldschepping. Mone
tair financieren door de overheid vindt
plaats voor zover haar uitgaven worden ge
dekt door het plaatsen van kortlopende
schuldbewijzen (schatkistpapier en kas
geldleningen) of door in te teren op haar
banktegoed.
DNB heeft niet alleen bezwaren tegen de
hoogte van het totale overheidstekort,
maar vooral de monetaire financiering als
'graadmeter van de onmacht om op het
terrein van de publieke financiën orde op
zaken te stellen' is haar een doorn in het
oog. Naar de mening van DNB zou de over
heid zich eigenlijk van monetaire financie
ring moeten onthouden. Het gehele tekort
zou derhalve op de kapitaalmarkt moeten
worden gedekt, maar het zou ook tot een
zodanige omvang moeten worden beperkt,
dat de andere partijen niet van die markt
worden weggedrukt. Een verantwoord mo
netair beleid moet dus vergezeld gaan
van een verantwoord begrotingsbeleid.
Dit heeft de laatste jaren echter nogal te
wensen overgelaten. Het tekort steeg tel-
kenjare en monetaire financiering was on
vermijdelijk. In 1980 bedroeg deze zelfs
f 5,7 miljard. Ten einde deze geldschep
ping door de overheid terug te brengen,
hebben DNB en de minister van Financiën