Verontrustende uitkomst van deze analyse
was dat niet minder dan 75 van de Ne
derlandse industriële produkten reeds
naar een zeker verouderingsstadium is
toegegroeid en dat slechts een zeer gering
percentage produkten om zo te zeggen in
de eerste levensfase zit. Dit wijst op een
duidelijk te kort schieten van de nodige
produktvernieuwing of wel, om het met
een modewoord van vandaag te zeggen,
van de gewenste innovatie.
Wij moeten aannemen dat deze tendens
ook de achtergrond vormt van de recente
uitspraak van de staatssecretaris van Eco
nomische Zaken dat ons exportpakket
dringend aan vernieuwing toe is. De toene
mende internationale concurrentie dringt
de industrielanden in de richting van
steeds geavanceerder produkten en snel
lere vernieuwing van produktietechnieken.
En volgens een recent SER-advies zal ook
ons uitvoerpakket moeten worden aan
gepast in de richting van hoogwaardiger
produkten. Hoe actueel deze problematiek
is blijkt ten slotte eveneens uit het veel be
sproken werkgelegenheidsplan van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgele
genheid waarin onder meer het voorne
men wordt uitgesproken om in het kader
van het economisch structuurbeleid over
te gaan tot verhoging van de overheids
middelen ten behoeve van projecten in de
sfeer van hoogwaardige technologie.
Wil men in de gewenste richting succes
bereiken, dan zijn twee basisvoorwaarden
van vitaal belang. Ten eerste een goed aan
sluitende structuur van onderwijs en oplei
ding en ten tweede een doelgerichte bun
deling van de in ons land aanwezige tech
nologische kennis en overdracht daarvan
naar de industrie toe. Uit de nadruk waar
mede vanuit het Ministerie van Economi
sche Zaken wordt gepleit voor herbezin
ning wat betreft opleidingen en onderzoek
in de richting van de industrie en uit de
aandacht die het reeds aangeduide werk
gelegenheidsplan van het Ministerie van
Sociale Zaken geeft aan verbetering van
beroepsonderwijs en verruiming van vak
opleidingen, zou men de indruk krijgen dat
er zowel aan de kwaliteit van ons beroeps
gerichte onderwijs als aan de overdracht
van technische kennis aan het bedrijfsle
ven volgens de overheid het een en ander
te verbeteren valt.
Maar ook uit kringen van het technisch
hoger onderwijs wordt er de laatste tijd
voor gepleit het onderwijs en het onder
zoek sterker op het bedrijfsleven te gaan
richten en de op de Technische Hogescho
len opgeslagen kennis in snel tempo bre
der toegankelijk te maken. Nog een ander
punt speelt een rol bij vernieuwingspro
cessen in het bedrijfsleven, namelijk de be
schikbaarheid van deskundigen op re-
searchgebied en specialisten in de tech
nisch geavanceerde bedrijfstakken. Uit
een over de jaren 1970-1981 gehouden
inkomensonderzoek blijkt dat er een zoda
nige inkomensnivellering is opgetreden
dat hierdoor, zoals ook in de praktijk wordt
gesignaleerd, een verder tekort gaat ont
staan aan deze specialisten. Bezien wij het
totale beeld, dan kunnen wij niet anders
doen dan concluderen dat aan de door ons
aangemerkte basisvoorwaarden voor een
succesvol industrieel vernieuwingsbeleid
in ons land toch bepaald niet volledig blijkt
te worden voldaan.
Dat valt met enkele voorbeelden te illustre
ren. Zo is er een zeer groot gedeelte
(1979: 73%) van de schoolverlaters dat
de arbeidsmarkt betreedt met een onafge
maakte opleiding, of een opleiding die niet
voorbereidt op een beroep. Tienduizenden
jongeren verlaten jaarlijks het volledige
dagonderwijs zonder diploma (1 979: ruim
85 000).
In het arbeidsaanbod is verder een sterke
groei aan de gang van een specifiek op de
kwartaire sector gerichte opleiding, dat wil
zeggen niet in de eerste plaats gericht op
werken in bedrijven. Een probleem vormt
ten slotte de veralgemenisering die binnen
het beroepsgericht onderwijs heeft plaats
gehad en die een van de oorzaken is dat het
midden- en kleinbedrijf moeite heeft om
mensen met een brede vaktechnische ken
nis aan te kunnen trekken. Nog onbevredi
gender is evenwel dat ons land in vergelij
king met andere landen achterloopt bij het
gebruik van computers en andere elektro
nica in het onderwijs. Met name in een aan
tal industrielanden is men al veel verder
gevorderd met de introductie in het onder
wijs van microcomputers, beeldschermen,
viewdata en andere toepassingen van
nieuwe vormen van technologie. Vanuit
hoger onderwijskringen is tijdens het
laatstgehouden Nationale Informatica
Congres zelfs de vrees uitgesproken dat
een soort computer-analfabetisme zal ont
staan wanneer niet spoedig op alle scholen
het vak informatica wordt ingevoerd. Im
mers alle leerlingen zullen in de toekomst
in beroep of thuis met elektronische toe
passingen te maken krijgen.
Overigens is reeds in 1979 in het aan de
regering uitgebrachte rapport 'Maat
schappelijke gevolgen van de micro-elek-
tronica' van de - naar haar voorzitter ge
noemde - commissie-Rathenau gewezen
op de dringende noodzaak van veranderin
gen in het onderwijs in verband met de
technologische ontwikkelingen. Men mag
uit het voorgaande echter niet concluderen
dat er in ons land op dit terrein niets ge
beurt. Integendeel, op een groeiend aantal
scholen voor middelbaar onderwijs - mo
menteel zo'n 500 - is computerkunde
reeds op de lesroosters gezet, doch het vak
is geen examenvak en heeft nog geen offi
ciële status.
Het knelpunt in het onderwijs is derhalve
kort gezegd dat de overheid het computer-
onderwijs onvoldoende stimuleert en dat
er onvoldoende geld voor ter beschikking
wordt gesteld.
Hoe staat het nu met de wijze waarop in
ons land de technologische kennis ter be
schikking van het bedrijfsleven komt?
Recent is door het VNO becijferd dat
slechts 10a 1 5 van de overheidsuitga
ven voor onderzoek en ontwikkeling f 300
a 400 miljoen per jaar via de begroting van
Economische Zaken rechtstreeks aan het
bedrijfsleven ten goede komt. De overige
85 a 90 ofwel ruim f 2,5 miljard, gaat
naar universiteiten, hogescholen en ge
subsidieerde instellingen zoals TNO. Veer
tig procent daarvan heeft betrekking op
activiteiten die van belang zijn voor het be
drijfsleven. Het VNO concludeert dan ook
dat in Nederland binnen door de overheid
gefinancierde instellingen voor ongeveer 1
miljard per jaar aan kennis wordt gegene
reerd, waarmee het bedrijfsleven iets zou
moeten kunnen doen.
Wat het terrein van de micro-elektronica
betreft pleitte de reeds genoemde com
missie-Rathenau in haar rapport voor con
centratie op één punt van alle kennis, voor
lichting en advies op dit gebied ten behoe
ve van de samenleving in het algemeen en
het bedrijfsleven in het bijzonder. In het bij
zonder de kleine en middelgrote industrie
zou vanuit dit ene centrum dienen te wor
den geholpen bij de invoering en toepas
sing van zogenaamde chiptechnologie.
Het vorige kabinet toonde zich echter geen
voorstander van de totstandkoming van
zo'n concentratie en gaf de voorkeur aan
drie centra in de nabijheid van de Techni
sche Hogescholen in ons land (Delft, Eind
hoven en Twente), overkoepeld door een
coördinerend orgaan en wat Delft en Eind
hoven betreft, zoveel mogelijk in samen
werking met TNO Delft en Philips in Eind
hoven. Deze beslissing werd ingegeven
door de overweging dat ter wille van snel
heid en doelmatigheid het beste kon wor
den aangehaakt bij bestaande onderzoek
centra.
Vervolgens kreeg een werkgroep Micro-
Elektronica van het vorige kabinet begin
1981 de opdracht, zo spoedig mogelijk
rapport uit te brengen over de wijze waar
op de toepassing van micro-elektronica in