Monetaire en bancaire
samenwerking
in de EG
Jongste nummer van Nieuw Europa:
In het besef dat een uitbouw van de mo
netaire en bancaire samenwerking van
wezenlijk belang is voor de voortgang
van de Europese eenwording, besloot
het College van Overleg van de Geza
menlijke banken in Nederland zijn steun
te verlenen aan de totstandkoming van
het laatste nummer in 1981 van Nieuw
Europa - kwartaaltijdschrift van de Eu
ropese Beweging. Dit nummer stond na
genoeg volledig in het teken van die sa
menwerking. Een aantal Europa-des
kundigen, waaronder de Europese Com
missaris mr. F. H. J. J. Andriessen, ver
leende medewerking aan de totstand
koming van dit nummer.
In de volgorde waarin voortzetting van
de Europese integratie in de betreffende
context onontkoombaar lijkt, namelijk
monetaire integratie met in het kielzog
bancaire integratie, werd aan de behan
deling van de onderwerpen gevolg ge
geven.
J. J. van Antwerpen
Internationaal
Onderzoek
Zoals gedurende de jaren zeventig in het
bijzonder bleek, heeft stagnatie bij de sa
menwerking op het monetaire vlak een ui
terst ondermijnende invloed op het gehele
proces van Europese samenwerking. Hoe
zeer drukte bijvoorbeeld niet de uit wissel
koersfluctuaties voortkomende monetair
compenserende bedragen op het gemeen
schappelijk Landbouwbeleid! Drs. M. L. de
Heer, secretaris van het Landbouwschap,
nam in zijn betoog derhalve de gelegen
heid te baat om nogmaals op de gevaren te
wijzen die er met name voor de Gemeen
schappelijke Landbouwmarkt ontstaan, in
dien er bij de monetaire integratie geen
vooruitgang zou worden gemaakt. Hij stelt
terecht dat het EMS een stap in de goede
richting is, ofschoon het nut ervan eerst
volledig zal zijn, wanneer er zich geen on
derlinge koerswijzigingen meer voordoen.
Hiervoor is echter van groot belang dat
vooral op economisch gebied een meer in
tensieve beleidsafstemming optreedt.
Hierbij raakt hij de zwakke plek, namelijk
de geringe politieke inzet om de Europese
samenwerking uit te bouwen en een afne
mende onderlinge solidariteit. Met de con
statering dat het vooral deze kwaliteiten
zijn, waaraan het meer en meer ontbreekt,
sluit hij aan bij de artikelen van prof. dr. C.
J. Rijnvos van de Erasmus Universiteit en
van drs. F. A. Engering van het Ministerie
van Financiën. De laatste komt vanuit een
historisch perspectief tot de sombere
conclusie, dat bij een aanhoudende econo
mische stagnatie de politieke eenwording
weinig impulsen zal krijgen en derhalve het
voortbestaan van de monetaire samenwer
king met de nodige onzekerheden omge
ven zal blijven. Hij wijst in het bijzonder op
de uiteenlopende inflatiepercentages, die
hoofdzakelijk zijn te wijten aan het verschil
in bij de uitvoering van het economisch be
leid. Een aantal jaren geleden deed zich
even het vooruitzicht voor dat een grotere
convergentie en met name een verminde
ring van de verschillen in consumptieprijs
stijging mogelijk zouden worden. De twee
de golf van olieprijsstijgingen doorkruiste
evenwel deze verwachting.
Bovendien acht drs. Engering de kans
groot dat na de regeringswisseling in
Frankrijk de economische verschillen al
leen maar groter zullen worden, gelet op
het stimulerend beleid dat de Franse socia
listen voorstaan in tegenstelling tot het
meer restrictieve karakter van het beleid bij
de andere partners.
Prof. dr. Rijnvos legt in zijn artikel eveneens
een zware hypotheek bij de Fransen. Dit
maal betreft het het verschil in interpreta
tie van het gemengd economisch bestel,
dat de grondleggers van de Gemeenschap
voorstonden en met name ook ten aanzien
van het functioneren van het bankwezen.
In de uitleg van de Fransen geven de artike
len van het Verdrag van Rome genoeg
ruimte voor een meer dirigistische aanpak,
meer in ieder geval dan door de overige lid
staten als wenselijk wordt gezien. Vandaar
het scepticisme dat prof. Rijnvos laat door
klinken met betrekking tot de verdere ban
caire integratie, vooral gezien de jongste
nationalisatieplannen in Frankrijk. Deze
kritische noot dient o.i. evenwel gewogen
te worden voor het feit dat de Franse maat
schappij reeds jaar en dag sterk centralis
tisch van karakter is. Een realiteit die ook
ten tijde van de ondertekening van het Ver
drag van Rome gold. Dit neemt niet weg
dat deze hoedanigheid de bancaire een
wording in Europa zal blijven bemoeilijken.
Prof. Rijnvos voorziet derhalve dat de ver
werkelijking van een uniforme Europese
bankmarkt slechts met zeer kleine stappen
naderbij zal kunnen komen.
Bij het betreffende Gemeenschappelijk
overleg onderscheiden zich twee wegen,
te weten: de vrijheid van vestiging en
dienstverlening en coördinatie van bank-
wetgeving. Hoe dit overleg in de loop der
tijd werd gestructureerd, welke onderwer
pen hierbij aan de orde waren en de voor
uitgang die werd geboekt, kregen op hel
dere wijze uitleg door mr. H. J. Muller, di
recteur van De Nederlandsche Bank NV.
Op basis van de betrokken artikelen van
het Verdrag van Rome geeft hij min of
meer het kader aan, waarbinnen de ban
caire integratie zich zal dienen te vervullen.
Er blijkt echter vooral, dat politieke inzet en
nationale concessies ook bij deze zaken de
voortgang bepalen. Opmerkelijk is dat de
banken reeds in een vroeg stadium op de