Hoe staat onze landbouw ervoor? Moedgevend! Van belang is daarbij nogmaals te memo reren dat de roep om decentralisatie van de vakorganisaties vooral tot stand is geko men onder druk van de actieve kaderleden. Zijn de vakorganisaties echter wel tot een decentraal arbeidsvoorwaardenoverleg in staat? Een dergelijke vorm van overleg vraagt im mers zeer veel tijd van bestuurders en ka derleden en het is zeer de vraag of vol doende mankracht binnen de bonden aan wezig is. Juist dit capaciteitsgebrek zou er mis schien wel eens toe kunnen leiden dat de bonden het instituut van de Onderne mingsraad gaan herontdekken of moeten we misschien zeggen gaan ontdekken? De regering ziet voor de Ondernemingsra den in ieder geval al een belangrijke rol weggelegd in het werkgelegenheidsover- leg. Minister Den Uyl heeft in zijn brief aan de Stichting van de Arbeid uitdrukkelijk de wenselijkheid geformuleerd om de positie van de Ondernemingsraden te verstevigen, in het bijzonder bij de opstelling van werk gelegenheids- en investeringsplannen. Gelet op het feit dat inmiddels ook directe banden worden gelegd tussen werkgele genheid en arbeidsvoorwaarden moet het niet onmogelijk worden geacht dat op den duur de Ondernemingsraden rechtstreeks bij het arbeidsvoorwaardenoverleg wor den betrokken. Zoals uit dit en het vorige artikel duidelijk geworden mag zijn, wordt deze conse quentie van de decentralisatie door de vak bonden met ongerustheid gevolgd, omdat ze een directe aanslag kan betekenen op de bestaansgrond van de vakbeweging. Inspelen op dergelijke ontwikkelingen zal nodig zijn maar zal van de vakorganisaties een grote geestelijke mobiliteit vragen. Een centrale beleidsbepaling moet immers worden vervangen door een decentrale be leidsondersteuning en het beroepskader zal zijn rol moeten wijzigen van leider van het overleg tot begeleider van het overleg proces. Zal in een dergelijke ontwikkeling nog ruimte zijn voor de tegenstelling tussen BLG-werknemersbelang en Onderne mingsraad-bedrijfsbelang of zal deze be langentegenstelling juist door de vakbon den uit lijfsbehoud worden aangescherpt? De tijd zal het leren maar zou ook niet eens gedacht kunnen worden aan een model waarin Ondernemingsraad en BLG als coa litiepartners werken aan het belang van be drijf en werknemers? 'In een tijd van crisisachtige ontwikkelin gen heeft de Nederlandse landbouw zich toch relatief goed staande weten te hou den. Mijn verwachting is dat onze land bouw ondanks de stagnerende ontwikke ling om ons heen ook in de komende jaren het hoofd goed boven water zal weten te houden.' Deze moedgevende mening gaf drs. H. H. F. Wijffels onlangs in een toespraak voor vertegenwoordigers van grote landbouw coöperaties. Hij deed dat tegen de achter grond van een diepgravende analyse van de structurele verschuivingen die er thans zo duidelijk in de nationale en internationa le economie gaande zijn. En dan ziet het beeld van de landbouwsector er met name in Nederland volgens Wijffels gemiddeld beter uit dan dat van de totale economie. Let wel: 'beter', het gaat om een vergelij king. Let ook op het woord 'gemiddeld', de uitspraak gaat niet voor alle onderdelen en helaas ook niet voor ieder afzonderlijk be drijf op. Wijffels kwam met een stel goede argu menten. De stagnerende koopkracht wordt ook in de landbouw gemerkt (denk ook aan de vleesconsumptie!), maar ondanks dat zit er in de afzet van landbouwprodukten een zeer stabiel element. Er moet heel wat gebeuren vóór iemand zeer vergaand gaat bezuinigen op zijn voedsel. Acuut en vrij ingrijpend zijn de gevolgen van de druk op de middelen, die beschikbaar komen of ei genlijkzouden moeten komen voor het EG- landbouwbeleid. Door de overheidstekor ten in alle landen geeft dat grote proble men. We zullen er rekening mee moeten houden dat weliswaar de overgrote meer derheid van de afzet tegen een redelijke prijs in de EG zal plaatsvinden, maar dat een groot deel van de afzet voor rekening van de producenten zal komen. Als begin sel is dit niet zo'n vreemde conceptie, maar het kan voor Nederland wel fors uitpakken. Daarom legde Wijffels er de nadruk op dat hij, kijkend buiten de EG, voor onze land bouw een vrij redelijk perspectief ziet. De wereldvoedselproduktie heeft de laatste jaren de neiging achter te blijven bij dewe- reldvoedselconsumptie, in de communisti sche wereld faalt het produktiesysteem voortdurend en de voorstanders van zoge naamde 'groene energie' krijgen invloed. Deze ontwikkelingen zullen door gaan wer ken op de verhoudingen op de wereld- voedselmarkt. Het belangrijkste is wel dat zich in vrij snel tempo grote markten ont wikkelen in de derde landen. In de olielan den en landen van Zuidoost-Aziè vindt een koopkrachtexplosie plaats. En daarmee wordt het opstarten van de eigen voedsel- produkten een belangrijke prioriteit. Hulp van buiten - know-how, technologie, uit gangsmaterialen als zaden, vee enz. - is dan onontbeerlijk. Daar liggen kansen. We moeten ons bezinnen op een nieuwe, an dere exportstrategie om van de kansen zo goed mogelijk te profiteren. Wijffels zei het zo: een participatie in de opbouw van de voedselproduktie in een verafgelegen land is een uitstekende ingang om ook leve ringscontracten voor eindprodukten op gang te brengen. Dat gaat in nogal wat ge vallen samen! De structurele positie van de Nederlandse landbouw is er sterk genoeg voor! Ook op dit punt kon Wijffels op een paar moedgevende punten wijzen: vergeleken met de 'rest van Nederland' zijn de investe ringsactiviteiten op de primaire landbouw bedrijven op een verrassend hoog peil ge bleven. Zulks ondanks het teruglopen sinds 1 975 van het beschikbare inkomen. Door de zeer ingrijpende moderniseringen is er thans een prima basis om in te spelen op wat zich verder in de wereld afspeelt. Ook het eigen vermogen is in de landbouw goed op peil gebleven: de verhouding ei gen tot vreemd vermogen ligt al jaren con stant op ongeveer 80 20 (in de industrie thans precies omgekeerd). Wel is de laat ste vier, vijf jaren ook in de landbouw de spaarquote sterk teruggelopen. En in het afgelopen jaar is ook de investeringsactivi teit verminderd. Naar verwachting zullen echter de inkomens dit jaar in de landbouw sterk verbeteren. Onze goede uitgangspositie zal in de ko mende tijd zijn waarde bewijzen, met name als bedrijfsleven en overheid hun inspan ningen gezamenlijk op de exportmarkten richten. Het deed Wijffels deugd voor zijn coöperatieve gehoor te mogen constate ren, dat verhoudingsgewijs in ons land de structuur van de toeleverende en afnemen de bedrijven zonder meer goed te noemen is. Op die bedrijven zal agrarisch Neder land in de toekomst onveranderd een be roep kunnen blijven doen. H

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1982 | | pagina 13