Rabobank december 1981
Bij een 'nabeschouwing' over het afgelopen jaar kan ik niet voorbij aan de zorgelijke
economische toestand, waarin wij in Nederland zijn terecht gekomen.
7 981 wordt gekenmerkt door een sterk toegenomen werkloosheid, ongekend hoge rentetarie
ven en een verdere achteruitgang van de rentabiliteit van het bedrijfsleven.
Deze ongunstige ontwikkelingen hebben ook hun invloed gehad op de bancaire activiteiten van
onze Rabobankorganisatie.
Hoewel de resultaten over 1981 zeker niet onredelijk zijn - we mogen zelfs, gelet op de algeme
ne economische situatie niet ontevreden zijn - is er duidelijk sprake van afnemende groei voor
wat het balanstotaal betreft en vrijwel geen groei voor wat de bedrijfsresultaten betreft. Boven
dien zijn wij als Rabobankorganisatie in sterkere mate dan voorheen, geconfronteerd met verlie
zen op debiteuren. Deze verliezen blijken niet uit de gepubliceerde cijfers, maar worden zoals dat
bij banken gebruikelijk is, in mindering gebracht op de Voorziening Algemene Risico's
(VAR), die beschouwd kan worden als een stille reserve.
Gelukkig hebben wij in 'de goede jaren' aanzienlijke bedragen kunnen toevoegen aan de VAR,
zodat wij nu vanuit een sterke positie het 'zware weer' waarin wij zijn terecht gekomen, kun
nen weerstaan.
In onze organisatie zijn vooral in de niet-agrarische sector vele bedrijven en ook particulieren, me
de door de hoge rentetarieven in financiële problemen geraakt. In de land- en tuinbouw waren de
bedrijfsresultaten in het algemeen niet onbevredigend, maar ook in deze sector komen bedrijven
voor met grote financieringsproblemen. Het zijn vooral die bedrijven die gedurende de laatste ja
ren grote bedragen hebben geïnvesteerd in grond en gebouwen en die nu extra worden belast
door de zeer hoge rente.
Er is dus reden tot zorg: zorg voor de leden-cliënten, die door de economische malaise ernstig zijn
getroffen en in grote nood zijn geraakt; zorg ook voor een gezond bankbeleid. Onze organisatie
kan natuurlijk niet alle problemen oplossen, maar ik zou in dit verband nog eens willen herhalen
wat ik reeds eerder heb gezegd: 'uitgaande van een gezond bankbeleid, hebben wij de plicht
om vooral in moeilijke tijden achter onze leden-cliënten te staan en met name bij de probleem
financieringen, aanvaardbare oplossingen toe te passen.Gelukkig beschikken wij in onze organi
satie over grote kennis en ervaring inzake financieringen van bedrijven en particulieren en is de
betrokkenheid van besturen, directeuren en medewerkers bij de leden en cliënten van dien aard,
dat op een deskundige en vooral op een menselijke wijze de moeilijke gevallen kunnen en ook zul
len worden behandeld.
Als tweede opmerkelijke ontwikkeling in onze organisatie in 1981, zou ik willen noemen het
tweede deelrapport van de Commissie Arbeidsverhoudingen, dat in juli jt. werd uitgebracht.
Zoals bekend werd daarin behandeld: 'de meest wenselijke medezeggenschapsstructuur binnen
de organisatie in het kader van de Wet op de Ondernemingsraden(WOR). De inhoud van het
rapport en met name het daarin gegeven advies tot instelling van een Centrale Ondernemings
raad (COR) gaf aanleiding tot diepgaande en kritische discussies in de najaarskringvergaderingen
en in de Centrale Kringvergadering. Hoewel de Commissie uiteindelijk een positief advies uit
bracht tot instelling van een COR - zij meende uitgaande van de WOR uit twee kwaden de minst
slechte te moeten kiezen - was het de Commissie duidelijk, dat de wetgever bij de behandeling
en vaststelling van de WOR volstrekt voorbij is gegaan aan de geheel eigen aard en structuur van
onze Rabobankorganisatie. De gevolgen van een consequente toepassing van deze wet blijken
voor onze organisatiestructuur principieel en praktisch niet aanvaardbaar. Dat is de conclusie
die we kunnen trekken uit de reacties die het rapport in onze organisatie heeft teweeggebracht.
De Centrale Kringvergadering heeft de Commissie dan ook opgedragen om, rekening houdend
met de opmerkingen, kritiek en suggesties vanuit de organisatie, te zoeken naar een vorm van
medezeggenschap die meer past in structuur van onze organisatie. Daarbij zal ook gezocht moe
ten worden naar alternatieve mogelijkheden.
De Commissie Arbeidsverhoudingen heeft dus volop werk, mede i. v.m. de derde opdracht, waar
mee de Commissie reeds een aanvang heeft gemaakt: 'De wijze waarop het werknemersele
ment, op een aan de coöperatie aangepaste wijze, een plaats kan krijgen in de structuur van de
coöperatieve banken.
Uit de behandeling van onderwerpen zoals hier genoemd, blijkt niet alleen de grote betrokken
heid, maar ook de invloed vanuit de aangesloten banken op het beleid van onze organisatie. Er is
geen sprake van, dat belangrijke organisatorische wijzigingen of aanpassingen van 'bovenaf'
kunnen worden 'opgelegd'. De democratie is in onze organisatie geen dode letter! Het is verheu
gend dit te mogen vaststellen na 10 jaar Rabobankorganisatie. Want per 1 januari 1972 werd de
nieuwe Centrale Rabobank operationeel. Duidelijk zijn in die 10 jaar tot uitdrukking gekomen de