streven als doelstelling. Schulze was van oordeel dat de leden van de coöperaties ei gen kapitaal moesten inbrengen, waarvoor ze aandelen kregen. Raiffeisen daarente gen meende dat kon worden volstaan met een constructie die gebaseerd was op on beperkte aansprakelijkheid van de leden. Schulze vond dan ook dat de coöperaties door winstvorming zo snel mogelijk een ei gen vermogen moesten opbouwen ter ver sterking van de bedrijfspositie. Raiffeisen was op dit punt veel minder uitdrukkelijk. Verder waren er verschillen van inzicht be treffende de duur van de leningen die de coöperaties mochten verstrekken. Schulze was namelijk van oordeel dat de krediet coöperaties op basis van de aan hen toe vertrouwde middelen - voor het grootste deel waren dat op korte termijn opvraag bare spaargelden - alleen korte leningen mochten verstrekken, met een looptijd van hoogstens drie maanden. Raiffeisen achtte op grond van de vrij grote stabiliteit van de spaarsaldi in beperkte mate ook leningen met lange en middellange looptijd verant woord. En ten slotte was Schulze in zijn jonge ja ren van oordeel dat de lokale kredietcoö peraties helemaal op eigen benen moesten staan: de mogelijkheid van een centrale bank als coöperatieve organisatie boven de lokale coöperaties wees hij af. Maar Raiffeisen beschouwde een centrale top- coöperatie als pure noodzaak: als gemeen schappelijk liquiditeitsreservoir en als ge meenschappelijk beleidscentrum en steunpunt voor de lokale banken. Het conflict van 1875 De meningsverschillen tussen Schulze en Raiffeisen zijn in 1 875 op een vinnige wijze tot uitdrukking gekomen, en zij hebben daarna jarenlang en op uiteenlopende ma nieren geleid tot verdeeldheid in de Duitse coöperatieve wereld. In dat jaar schreef Schulze op een voor Raiffeisen grievende wijze over diens Darlehekassen, waarvan hij de werkwijze riskant vond. Dat leidde ertoe dat de regering nog in hetzelfde jaar een onderzoek naar de Raiffeisenkassen liet instellen. Toen dat gunstig uitviel her haalde Schulze, die lid was van de Rijks dag, zijn aanval in het Parlement, met als gevolg dat Raiffeisen in 1 876 gedwongen werd om twee nog maar pas bestaande provinciale Zentralkassen op te heffen, evenals ook zijn Landwirtschaftliche Gene- ralbank, die twee jaar tevoren opgericht was als centrale bank voor heel Duitsland. Later, nadat hij met zijn kritiek eenmaal de ze successen had behaald, heeft Schulze weer contact gezocht met Raiffeisen om hun vroegere goede onderlinge verhou ding te herstellen, maar daarin is hij niet meer geslaagd. Nog in datzelfde jaar 1 876 richtte Raiffeisen in Neuwied zijn nieuwe centrale bank voor heel Duitsland op, nu in de vorm van een naamloze vennootschap met de lokale Darlehekassen als aandeel houders. Gevolgen voor heel Duitsland De diverse uiteenlopende inzichten van Schulze en Raiffeisen hebben in allerlei nuances een zeer lang leven geleid, ook onder de navolgers van de beide pioniers, en dat heeft een jarenlang slepende ver deeldheid ten gevolge gehad in de Duitse coöperatieve wereld: de één wilde geen coöperatieve of nationale centrale bank, de ander achtte zo'n bank noodzakelijk; de één accepteerde geen hulp van staatswe ge, de ander was er hoogst gelukkig mee enz. Ook binnen de kringen van de agrari sche Raiffeisenbanken hebben Schulzes inzichten verdeeldheid ten gevolge gehad. Zo zijn b.v. de agrarische coöperaties in Hessen op basis van zijn opvattingen ja renlang hun eigen weg gegaan. 'Dachverband' Het heeft tot 1972 geduurd voordat alle groepen in een overkoepelende organisa tie werden opgenomen, een 'Dachver band', de Deutsche Genossenschafts- und Raiffeisenverband (DGRV). Daarbinnen zijn drie zelfstandige verbonden, 'Fachver- bande', blijven bestaan. Een daarvan is het Bundesverband der Deutschen Volksban ken und Raiffeisenbanken eV (BVR), de andere twee omvatten de aan- en verkoop organisaties op het platteland, resp. de groothandels- en dienstencoöperaties. Voor veel Raiffeisenbanken in Duitsland betekent die opzet dat zij tot twee Fachver- bande behoren, omdat zij zowel het bank bedrijfals het handelsbedrijf uitoefenen. In dit geheel zijn de bevoegdheden op een merkwaardige wijze geregeld, namelijk zo, dat, ingeval de opvattingen van de Fach- verbande uiteenlopen, de zeggenschap van het toporgaan DGRV daardoor vervalt: de Fachverbande kunnen dan zelf hun ei gen beleid bepalen. Twee verticale structuren In de opbouw van het Duitse coöperatieve bankwezen valt op, dat de banken niet in een, maar in twee verticale structuren zijn gevat. De lokale Raiffeisenbanken en Volksbanken laten hun economische be langen verzorgen door de per regio wer kende Zentralkassen en - daarboven - door de nationaal opererende Deutsche Genossenschafts-Bank (DGB). Hun niet- economische belangen worden behartigd door het Dachverband: de Deutsche Ge nossenschafts- und Raiffeisenverband. Deze DGRV noemt men ook wel de 'Prü- fungsorganisation', omdat tot de taken van de DGRV - naast o.a. de advisering aan de banken en de vertegenwoordiging van de banken in binnen- en buitenland - ook de 'Prüfung' behoort: de accountantscontrole op de banken. De drie Stufen Wat in de structuur van de banken in Duits land bovendien opvalt, is het feit dat de bancaire organisatie niet - zoals in ons land - twee geledingen omvat (de aange sloten banken en de centrale bank), maar drie: lokale banken, regionale Zentralkas sen, en daarboven de landelijke DG-Bank. De Duitsers staan met deze opbouw in drie 'Stufen' overigens niet alleen: men vindt die bijvoorbeeld ook in Frankrijk in de structuur van de Crédit Agricole. Een dergelijke drieledige opbouw was met name in de beginfase een vrij voor de hand liggend verschijnsel, gezien de uitgestrekt-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 23