de brief BRIEVENBUS. Beste Jan, 'We hebben vorige week weer eens goed bijgepraat. Moeten we nog eens doen, al zal daar voorshands wel weer niks van komen. We weten nu ten minste wat van elkaar, al was het alleen maar dat de ene Jan ergens anders in de maatschappij terecht is gekomen dan de andere. Het was interessant over je bedrijf te horen, hoe het groeide en wat je van zijn mo gelijkheden denkt. Een gezonde onderneming als de jouwe, niet te groot en niet te klein, is iets om trots op te zijn en voor te vechten. Ai merkte ik wei, dat dat ook de nodige kopzor gen geeft. Geen ongewoon verschijnsel in de ondernemerswereld, zeker tegenwoordig niet. We hadden het ook even over de Rabobank. Jouw bedrijf bankiert daar ai jaren en je was - zo zei je - goed tevreden. De bankmensen ken je persoonlijk en jullie bespreken openhartig de zaken van je bedrijf. Mooi, maar ik kreeg ook de indruk, dat je je nauwelijks bewust bent, dat jouw Rabobank toch wei een ander 'type' bank is dan andere banken. Je bent lid, natuurlijk zei je zelfs, maar wat dit betekende, daar had je kennelijk niet veel bij stilgestaan. Ook van de coöperatieve samenwerkingsvorm, waarin jouw Rabobank haar bankbedrijf voert en van de zienswijze die daaruit voortvloeit, had je maar een vaag idee. Het zit wei goed, meende je, maar je bekende ook dat je er eigenlijk te weinig over wist. Man, je zou hierover eens met je zwager moeten praten, die weet dat als boer allemaal nog van huis uit. Jij bent nu juist een van die mensen, die wij veel bewuster zouden willen maken van de aard van de Rabobank. Als je het goed bekijkt is het toch wel merkwaardig, dat je anno 1981 nog kunt bankieren bij een in je eigen plaats op eigen benen staande bank. Goed bankieren ook nog. Dat is bij jullie ai zo'n tachtig jaar zo en dat komt omdat die bank indertijd door de mensen zeif in je woonplaats is gesticht. Een echte studiekop ben je vroeger op school nooit geweest, dus ik zal maar niet aankomen met statutaire bepalingen of met de coöperatieve 'beginselen' die je vanouds bij de Rabobanken vindt. Maar je had bij je zakelijke aanleg ook altijd een goed oog voor de gemeenschap. Dat weet ik. BRIEVEN Het kwam mij goed uit. U weet hoe dat gaat: je denkt je een goe de oude bekende, die je weer eens als vanouds vriendschappelijk zou hebben ontmoet en je denkt je dan met een een brief, die je die vriend schrijft over iets, dat je hem nog zou willen ver tellen. Voor mij was die gedachtensprong van vriend naar brief niet toevallig. Ik zag hem namelijk voor me als Rabobank-lid en toen klikte er bij mij onmiddellijk iets: een mooie gelegenheid dat iid-zijn in een brief ter sprake te brengen. Daar over had ik het toch al eens willen heb ben, omdat we in onze organisatie wel heel veel leden tellen - liefst 970 000 - maar graag willen dat dit grote leden corps zich veel nauwer bij onze banken geïnteresseerd gaat voelen. De goeden niet te na gesproken, is het bij de meer derheid der leden niet al te best (in onze ogen) gesteld met de belangstelling voor en kennis van de aard van de bank waar ze lid zijn. Vorig jaar in ons laatste Structuurrapport is daar ai behoorlijk aandacht aan geschonken. Hoe ver groot je de 'ledenbetrokkenheid'? Een zaak, waar we nog niet uit zijn, maar die ons als coöperatieve banken ook niet loslaat. Vandaar, dat die brief me goed uit kwam. Ik kon er iemand over schrijven, zonder al te formeel te doen en zonder nu meteen dé oplossing te moeten aan dragen. ik richtte hem aan één van mijn vele naamgenoten en door hem hier af te drukken heb ik meteen voor deze maand een stukje. JRH

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 4