miljoenennota 1982
van de overheidsuitgaven zich in de
loop der jaren maar mondjesmaat heeft
gewijzigd in de richting van uitgaven die
werkelijk bijdragen aan een reële her
structurering van het bedrijfsleven. In de
overdrachtssfeer en in de consumptieve
sfeer is maar langzaam iets bijgesteld,
terwijl het juist de overheidsinvesterin
gen waren die sterk onder druk zijn ko
men te staan.
Een ander staaltje van potverteren heeft
zich met betrekking tot de sociale fond
sen voorgedaan. Hoewel na 1975 ieder
denkend burger kon zien aankomen dat
het beroep op de sociale uitkeringen
geen kwestie van een conjunctureel dal
was, werd de regering o.a. door haar
ambtenaren geadviseerd om eerst maar
de reserves van de sociale fondsen aan
te spreken teneinde de premiedruk niet
te hoeven optrekken. Dit kortzichtig
spelletje is gespeeld en nu moeten de
sociale premie fors omhoog. Daarbij
trekt de overheid zich ook nog voor een
deel terug als voedingsbron voor de so
ciale fondsen.
De stijging van de sociale premies die
nu is aangekondigd, heeft twee belang
rijke effecten voor het beleid. In de eer
ste plaats levert deze optrekking een
probleem op voor het inkomensbeleid.
De werkgeverspremies worden ver
laagd, maar die van werknemers gaan
met meer omhoog dan deze verlaging,
voor de werkgevers. Aannemend dat in
de onderhandelingen over de arbeids
voorwaarden het de vakbeweging niet
lukt om de hogere premies in een hoger
bruto loon gecompenseerd te krijgen -
ook niet gedeeltelijk - zal er bij een bru
to jaarinkomen van ongeveer 50 000
gulden een breekpunt ontstaan. Bij dat
bedrag ligt immers een aantal premie-
grenzen voor de sociale verzekeringen,
hetgeen betekent dat de premiestijging
in beperkte mate geldt voor inkomens
die hoger liggen dan anderhalve keer
modaal. Procentueel gaan de inkomens
beneden de premie-inkomensgrenzen er
derhalve meer op achteruit in koop
kracht die vrij besteedbaar is dan de ho
gere inkomens. Déze consequentie van
ons stelsel van sociale verzekering zal
waarschijnlijk niet aanvaard worden.
Binnen het kabinet, maar nog meer er
buiten, worden al stemmen gehoord die
van deze denivellering niets moeten
hebben. Er zal daarom wel weer gesleu
teld moeten worden om de gevolgen
van de premieverhoging met nieuwe
maatregelen in de inkomenssfeer om te
buigen. Zo hou je natuurlijk wel werk.
Maar we mogen ook niet vergeten dat
een volledige afwezigheid van afwente
ling van de premieverhoging wellicht al
leen op papier voorkomt. Dan steken
andere problemen de kop op die vooral
voor het midden- en kleinbedrijf nega
tief kunnen uitpakken. Een kenmerk van
ons stelsel van financiering van de soci
ale verzekeringen is namelijk dat het
met name arbeidsintensieve onderne
mingen die personeel in dienst hebben
met een loon dat onder de premie-inko
mensgrens ligt, relatief sterker belast
dan andere ondernemingen.
Door de voorgestelde premieverhoging
worden dan ook bepaalde sectoren
zwaarder belast en andere juist minder.
Een gevolg daarvan kan zijn, dat vooral
in de arbeidsintensieve sectoren de ar
beidskosten zodanig oplopen dat het
verlies aan bestaande arbeidsplaatsen
omvangrijk wordt hetgeen regelrecht in
strijd is met het streven naar een ver
mindering van de werkloosheid.
Steun bedrijfsleven
Hoe moeilijk de overheid het met haar
eigen huishouding heeft blijkt ook wel
uit het feit dat de maatregelen die wor
den voorgesteld ten behoeve van het
bedrijfsleven erg mager zijn. De regering
gaat dan wel op zoek naar het hervin
den van het economisch evenwicht,
maar neemt bij dat zoeken vrijwel geen
effectieve middelen mee. In de eerste
plaats wordt een verschuiving van de
WIR-premie van gebouwen naar outilla
ge beschouwd als een steunverlening
van bijna 500 miljoen gulden. Zo'n ver
schuiving is echter niets meer dan het
rammelen met dubbeltjes in dezelfde
broekzak. Feitelijk moet de omvang van
de financiële steunverlening dan ook
beperkt worden tot de 700 miljoen uit
de aardgaspot die vorig jaar al gereser
veerd was en nog wat kleiner werk dat
uit de aanvullende posten van de begro
ting wordt gehaald. Vergeleken met de
omvang van de problematiek waarvoor
het bedrijfsleven staat, is dit bedrag bij
na van geen betekenis. Daar komt ech
ter nog bij, dat de feitelijk wel uitgetrok
ken gelden over een zestal maatregelen
worden verdeeld, zodat er maar weinig
effect mag worden verwacht dan dit
scala van instrumenten.
Met in het achterhoofd de dreiging van
de tot een record oplopende werkloos
heid is het noodzakelijk dat in de ko
mende jaren een ander herverdelings-
beleid gevoerd wordt dan tot nu toe het
geval was. Daarbij mag niet worden
vergeten dat koopkrachtaantasting bij
particulieren niet bekent een daling van
de macro-economische koopkracht.
Want wat door de een gematigd wordt
moet in een situatie van (bijna) nulgroei
bij de ander erbij komen. Niet de per
soonlijke inkomensverdeling dient in de
rest van de jaren tachtig de hoogste pri
oriteit te krijgen, maar gezocht moet
worden naar een verdeling over produk-
tieve sectoren die zodanig is dat er mid
delen komen die op den duur werk ople
veren.
Dat houdt in de eerste plaats in een for
se reductie van onze particuliere con
sumptie - die thans ongeveer 15 000
gulden per hoofd van de bevolking per
jaar is. Alleen dan kunnen de besparin
gen weer voldoende omhoog gaan om
een ruim volume aan investeringen te
kunnen financieren. Hoe die consump
tiebeperking wordt afgedwongen, via
directe loonmatiging, via investerings-
of spaarloon, via belastingverhoging op
consumptieve bestedingen, etc. is een
zaak van politieke voorkeur en haalbaar
heid. Dét ze moet worden afgedwon
gen, althans tot stand moet komen,
staat boven twijfel verheven. Het gaat
dan ook niet meer om de erkenning van
deze noodzaak, maar uitsluitend om de
'maatschappelijke wil' dit te kunnen
realiseren.
Tegelijk met dit vermageringsproces
zullen echter de voorwaarden moeten
worden geschapen voor een betere
werking van de arbeidsmarkt. Een diffe
rentiatie in de loonmatiging waarbij
schaarsteverhoudingen, arbeidsomstan
digheden en prestatie een rol van bete
kenis spelen, kan hier als middel wor
den genoemd om dit te bereiken. Dit
loonbeleid behoeft in het geheel niet in
strijd te komen met een rechtvaardig in
komensbeleid, omdat binnen dit kader
een herwaardering van functies, beroe
pen en werkzaamheden mogelijk is, al
thans niet bij voorbaat is uitgesloten.
Het belang van een grotere mate van
beroeps- en geografische mobiliteit bij
voorbeeld staat niet los van een her
structurering van de Nederlandse eco
nomie. Voor al nu het toekomstige ar
beidsaanbod een opleiding heeft die
zeer sterk gericht is op werkzaamheden
in de kwartaire sector is het noodzake
lijk, dat er een gerichtheid tot flexibiliteit
op de arbeidsmarkt wordt gedemon
streerd. Want het mag niet voorkomen
dat op grote schaal arbeidsplaatsen
worden gecreëerd uit de nieuwe herver
deling die straks niet kunnen worden
bezet door Nederlanders bij gebrek aan
de vereiste kwaliteiten.
Nieuwe aanpak
Herstel van het economische evenwicht
in ruime zin, vereist op vele fronten een
nieuwe aanpak. Bovendien zal dit aan
passingsproces maar langzaam verlo
pen en dus niet op korte termijn al con
crete en omvangrijke resultaten opleve
ren. Die overbruggingsperiode - waar
schijnlijk nog wel tot het einde van de
jaren tachtig durend - moeten we door
komen met een grote dosis verande
ringsgezindheid die ook een andere kijk
op 'economische zekerheden' moet op
leveren. Dit karwei laten klaren door één
kabinet, is een onmogelijke opgave. Ik
hoop dan ook dat we niet nerveus zullen
worden als de werkloosheid voorlopig
nog wat blijft oplopen. Daarbij zal het
van de kwaliteit van de minister van So
ciale Zaken en Werkgelegenheid vooral
afhangen of dit kabinet daarin slaagt.
Worden in deze hoek kortzichtige ver
kiezingsbeloften hoog op de prioritei
tenlijst geplaatst, dan zullen we het tot
aan het einde van deze eeuw econo
misch en sociaal erg moeilijk krijgen.