wob den troffen, blijken slechts weinig nut te hebben gehad. Het lek is gebleven. Misschien waren die regelingen te om slachtig en te weinig handelbaar. In dit opzicht zal de 'procedure' vereenvou digd moeten worden. Maar - en dat is een harde en droeve constatering - de oorzaak ligt vooral in ons eigen gebrek aan attentie. Te vaak ontmoeten we de enghartige, egocentrische houding van: Onze cliënt vertrekt, so what? Hij of zij zal wel een andere bank nemen, het gaat ons niet aan.' Zo'n houding is fu nest. De cliënt blijft van alle begeleiding verstoken (die hij als cliënt bij een voor hem ingrijpende gebeurtenis als verhui zing toch zeker van zijn Rabobank mag verwachten) en de cliënt dreigt boven dien voor ons, dat wil zeggen voor de zusterbank, verloren te gaan. Die zuster- bank zal hem als nieuw-ingezetene on getwijfeld een welkomstfolder sturen, maar andere banken doen dat ook en de cliënt maakt dan maar al te vaak een lukrake keus, omdat hij geen band meer meent te hebben met onze organisatie. Hoe anders is dat wanneer zo'n cliënt al bij zijn verhuizing correct wordt overge boekt en geïntroduceerd bij de zuster bank! Die laatste kan daar, eveneens met een welkom, onmiddellijk op inspe len. De 'relatie' is er immers al! Vooral nu de zogenaamde 'nummerfixatie' wordt in gevoerd, zal de overgang van de ene Rabobank naar de andere 'geruisloos' voor de cliënt kunnen verlopen. Sommige banken schrikken voor over dracht van de cliënt naar een zuster bank terug omdat zij de 'klandizie' ge heel of gedeeltelijk zelf willen behou den. Dat is kortzichtig, want bij verhui zing blijkt een rekening toch na kortere of langere tijd verloren te gaan, wat des te droever is wanneer het saldo bij een andere bankinstelling terecht komt. Ook hoor je de klacht: we krijgen van zuster- banken ook nagenoeg nooit cliënten overgedragen en 'dus' doen wij het ook niet (meer). Op die manier draaien we natuurlijk eindeloos in een cirkel rond. We moeten dit doorbreken: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet! Elke bank moet maar eens beginnen met voor ogen houden dat zo'n verhui zing verplichtingen meebrengt tegen over de vertrekkende cliënt en tegelijk tegenover de ontvangende zusterbank. En praat dan niet over de administratie ve rompslomp en de kosten daarvan. Dat is van een mug een olifant maken. Van een kostenvergoeding door de ont vangende bank willen we daarom ook niet horen. Het is uiteindelijk een nor male dienstverlening aan de vertrekken de cliënt. Bovendien zal iedere bank toch op haar beurt ook profiteren van wat haar zusterbanken op dit terrein doen. Zo horen we in onze organisatie met elkaar om te gaan! Het lek moet nu eens gestopt worden en dat kén ook. Zodra we allemaal door drongen zijn van het nut in deze attent te blijven, of liever attent te worden, zal geen cliënt meer behoeven te zeggen: ze hebben niets gedaan om me vast te houden. Natuurlijk blijft zo'n cliënt vrij in eigen bankkeuze,verhuisverliezen en -winsten zullen ook wel altijd voorko men, maar de verliezen kunnen dras tisch naar beneden als we de overgang naar een nieuwe woonplaats attent be geleiden. Dat moet vaste, vanzelfspre kende regel worden! HET EIGEN KUNNEN EN ZIJN TECHNIEKEN De vorige keer schreven we onder de kop 'Na bijna vier jaar', dat het gebruik van 'managementstechnieken' bij de banken sterk is gestimuleerd. Gebruik van ons jaarlijks Beleidsplan is zelf al een vorm van managementstechniek, maar ook het werken met de Marke tingplan, Begroting en Periodieke verslagen moeten we er in een adem aan toevoegen. Waarom achten wij die stimulering zo belangrijk? Waarom vooral nu? Omdat momenteel en zeker ook in de komende tijd één van de hoofdthema's in ons be leid gelegen is in versterking van eigen kunnen. Dat laatste moet op allerlei ter reinen tot zijn recht komen, één daarvan is het geven van meer gerichte aan dacht aan 'balansmanagement'. We moeten ons ook meer bezinnen op het geen waar we mee bezig zijn, op wat in de toekomst op ons afkomt en op de maatregelen die genomen moeten wor den om tijdig op nieuwe behoefte van de cliënten te kunnen inspelen. Vanuit die versterking-van-eigen-kunnen ge dachte komen we meteen uit bij het be lang van het vertrouwd worden en kun dig hanteren van de bedoelde manage mentstechnieken. Het zijn planning instrumenten, die de beleidsvoering, maar ook de beleidsvorming zeer zullen verbeteren. In ruwe trekken is de 'plannings-tech- niek-dichtheid' bij onze banken thans als volgt: bijna alle banken stellen bij het begin van een jaar een begroting op, ongeveer twee derde maakt in enigerlei vorm ook een periodieke nacalculatie, waarbij in toenemende mate het 'sche ma periodiekverslag' gebruikt wordt, verder hanteert driekwart van de ban ken het Marketingplan bij de vertaling van eigen beleidsdoelstellingen, terwijl dat plan door 40% van de banken ook als managementsinstrument wordt ge bruikt. Moeilijker meetbaar is wat het Beleidsplan zelf de banken 'doet': dat is immers bedoeld als richtsnoer voor toe komst-denken en als hulp bij het discus siëren daarover. De indruk is in ieder ge val dat het Beleidsplan in dit opzicht steeds meer bij de aangesloten banken tot zijn recht komt. Het grote aantal 'na bestellingen' van het plan wijst daar ook op. Dit alles overziende zeggen we: we zijn tevreden, maar nog niet voldaan. Tevre den, omdat kennelijk die managements technieken goed doorbroken zijn in de kantoren van onze banken. Niet vol daan, omdat de 'dichtheidsgraad' nog te veel open plekken laat, waar de technie ken als ongebruikte instrumenten blij ven liggen. Maar ook dat zal - zo opti mistisch durven we te zijn - in de toe komst alleen maar ten goede verande ren. Die verwachting is gegrond op de vorderingen die er gemaakt worden bij het zogenaamde 'opschonen' van admi nistratieve bestanden. Een rijstebreiberg waar we door moeten, willen we bij voorbeeld het marketingplan goed toe passen. Verwacht wordt dat al 80 van de aangesloten banken per eind 1981 in dit opzicht hun administraties er zonder de smet van fouten bij hebben liggen. En allen die in dat opzicht schoon zijn, zullen in de naaste toekomst de infor matie, die ze voor de invulling van hun plannen nodig hebben, automatisch via de computer aangeleverd krijgen. Dit najaar beginnen we daarmee. Klachten over het 'vele werk' gaan dan niet meer op, RSC en BIS gaan een mooie tijd te gemoet (al moeten we nu nog even die letters verduidelijken met: Relatie-Sy steem-Cliënten en Bedrijven-lnformatie- Systeem) en de managementstechnie ken zullen nog meer tot hun recht ko men. Het zijn allemaal hulpmiddelen om zin vol te kunnen plannen en daardoor het eigen kunnen een dimensie méér te ge ven. Ook voor de komende periode, temeer nu versterking van het eigen kunnen zo hoog in het vaandel staat.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 7