Zo'n uitgave voorziet duidelijk in een be hoefte, want de geboden informatie is elders maar beperkt voorhanden. Er zijn genoeg vakbladen en bedrijfstakstudies, maar het groeperen van al her en der verspreide gegevens tot een overzichte lijk geheel is een heel karwei en kost veel tijd. Dat karwei heeft, zo blijkt uit het voorwoord van mr, H, Klarenbeek, lid van onze hoofddirectie, de Rabo- bankorganisatie met zijn jaarlijkse Cij fers Trends op zich willen nemen. De vele beroepsmatige adviseurs kunnen hun eigen tijd dan des te beter aan de afzonderlijke bedrijven wijden. Onze uit gave ondervindt dan ook elke keer weer grotere belangstelling en voor 'de vijfde' hebben wij dan ook zonder aarzelen de oplage tot 50 000 verhoogd. Natuurlijk heeft ons oranje boekje een beperkte opzet: het bekijkt de afzonder lijke branches op basis van de cijfers aan het begin van het jaar. Een soort momentopname, die met het verleden vergeleken kan worden en waaruit de branchegenoot desgewenst zijn eigen conclusies zal kunnen trekken. Voor die pe beschouwingen over hele bedrijfs takken of over het midden- en kleinbe drijf als geheel is Cijfers Trends niet bedoeld. Dit verschil in opzet wordt dui delijk wanneer men de drie artikelen, geschreven door resp. de heren Vonk, Reusch en Broeksteeg leest, die in dit nummer zijn opgenomen. Tegen de ach tergrond van ons oranje boekje, dat de afzonderlijke branchestukjes min of meer gedetailleerd geeft, zijn de bijdra gen van de drie auteurs juist van belang, omdat zij hetzij een hele bedrijfstak in ogenschouw nemen, zoals Broeksteeg doet met de detailhandel, hetzij zich (Vonk en Reusch beide) met de positie en toekomst van het midden- en klein bedrijf als zodanig bezighouden. Struisvogelpolitiek wordt door geen der auteurs bedreven. De koopkrachtdaling, vorig jaar voor het eerst geconstateerd, zal zich dit jaar in versterkte mate door zetten. Natuurlijk komen de klappen daarvan onmiddellijk op de detailhandel neer, maar direct of indirect worden ook vervolg wob op pagina 6 Drie maanden is een periode die te kort is om de Rabobankorganisatie volledig te leren kennen. Ik kan er echter onmid dellijk aan toevoegen dat hij ruim vol doende is om je er in thuis te gaan voe len. Dat laatste is met name ook te danken aan de open en plezierige wijze waarop de mensen overal in de organisatie mij als nieuwkomer tegemoet zijn getreden. Daarmee werd een uitstekende basis geboden voor het verwerven en verwer ken van grote hoeveelheden informatie over de complexe en veelzijdige organi satie die de Rabobank is. Staande op de overgang van adviseur naar lid van de hoofddirectie is dat een eerste indruk waarvan ik op deze plaats graag mel ding wil maken. Een andere, overheersende indruk is dat er overal in de organisatie ontzettend veel in beweging is. Beweging die veel al het gevolg is van externe veranderin gen, maar ook van interne beleidsont wikkeling. Ik neem een paar in het oog springende voorbeelden. Zo is er de technologische ontwikkeling, die nieuwe hulpmiddelen voor registra tie en communicatie beschikbaar maakt, welke de manier van werken in het bankbedrijf diepgaand beïnvloeden. De noodzaak tot veranderingsbereid heid en de opleidingsinspanning die al leen al daaruit voortvloeien zijn zeer omvangrijk. In nauwe samenhang hier mee is ook een aanpassing en vernieu wing van het commerciële beleid aan de orde. De cliëntgerichte benadering die opnieuw gestalte moet krijgen via de bankadviseur en de relatiebeheerder vormt een passend antwoord op de ver vreemdende tendensen die uitgaan van schaalvergroting en automatisering. Ook in de sociale sector staan ons in grijpende ontwikkelingen te wachten. Door de uitbreiding van de werkings sfeer van de Wet op de Ondernemings raden tot bedrijven vanaf 35 werkne mers zal het aantal ondernemingsraden in de organisatie toenemen van een kleine 20 tot ongeveer 200. Dat bete kent een zeer aanzienlijke uitbreiding van de gereglementeerde werknemers- medezeggenschap. Zo'n ontwikkeling is ingrijpend, maar in deze tijd niet bijzon der in de zin dat hij elders al eerder is vertoond. Bijzonder is wel dat hij zich zal moeten voltrekken in een coöpera tieve structuur, waarbij het erop aan zal komen de juiste verhouding te vinden tussen de van oudsher aanwezige le deninvloed en de via de lijn van de OR te realiseren werknemersinvloed. Beide legitieme belangen zullen op een pas sende wijze tot hun recht moeten kun nen komen. Of anders gezegd: we zullen het juiste evenwicht moeten zien te vin den tussen de reeds bestaande vereni gingsdemocratie en een zich ontwikke lende bedrijfsdemocratie. Het zal heel wat aandacht, inventiviteit en goede wil van alle betrokkenen vragen om dat proces te realiseren op zodanige wijze dat de bestuurbaarheid en wendbaar heid van de organisatie op peil zal blij ven. Een ander fenomeen dat nu ook in het bankbedrijf steeds diepere sporen be gint te trekken is de stagnerende econo mische ontwikkeling. Hoge en nog stij gende rente, sterk toegenomen finan cieringsrisico's en een achterblijvende kredietvraag vormen de verscherpte context waarin gewerkt moet worden. Als gevolg hiervan doen zich aan beide zijden van de balans verschuivingen voor die per saldo tenderen naar een druk op de marges. Het is overigens voor een nieuweling met een achtergrond in de onderne mingsorganisaties een indringende ervaring mee te maken hoe in onze organisatie geworsteld wordt met de renteontwikkeling. Er is op alle niveaus sprake van een sterke weerstand tegen het zonder meer volgen van steeds meer nieuwe stijgingen. Gezien de ademnood waarin vooral veel leden met bedrijven reeds zijn gekomen, is dat in een organisatie als de onze ook zeer verklaarbaar. Het weegt dan ook terde ge mee in de besluitvorming, hetgeen leidt tot tariefstelling in de debetsfeer waarbij de marktontwikkelingen met vertraging en op enige afstand worden gevolgd. Anderzijds is het met het oog op de be langen van de leden die middelen aan onze bank toevertrouwen en de midde lenwerving zelf, zaak om zo goed moge lijk bij te blijven met de credittarieven. Bovendien doet zich hier reeds auto noom een zekere verschuiving naar ho ger rentende vormen voor. Gevolg van een en ander is onvermijde lijk een zekere druk op de rentabiliteit, zoals ook blijkt uit de cijfers over het eerste halfjaar. Hier doemen heel duide lijk de grenzen op van een weerstand biedend tarievenbeleid. Zeker in een tijd van sterk toegenomen risico's vereist handhaving van de solvabiliteit en dus ook de rentabiliteit extra zorg. Het ziet er helaas niet naar uit dat de situatie van verhevigde spanning tussen de ene overweging en de andere spoedig een einde zal nemen. Hiermee zijn slechts enkele van de vele aspecten die de beweging in de Rabo bankorganisatie kenmerken aangestipt. Het is een uitdaging en een voorrecht om aan die beweging in de komende tijd mee richting te kunnen geven. H. H. F. Wijffels

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 3