helikopterblik op midden- en klein bedrijf in de jaren tachtig ven van de koopkracht zal maatschap pelijk gezien het offer van het midden- en kleinbedrijf moeten zijn. Echter, hier aan dienen vanuit het midden- en klein bedrijf de volgende voorwaarden ge steld te worden. De koopkracht moet zoveel mogelijk op peil gehouden worden door lastenver lichting en niet door het geven van loonsverhogingen. Zeker een verder gaande nivellering vanuit de onderkant van het inkomensgebouw is onaan vaardbaar. Vervolgens moet er op gewezen wor den, dat koopkrachtdaling nog niet be tekent dat de investeringen aantrekken en dus de werkgelegenheid toeneemt. Want die gewenste nieuwe investerin gen moeten wel produkten opleveren die verkocht kunnen worden. Wanneer de binnenlandse bestedingen achterblij ven door de opgetreden koopkrachtda ling en er ook onvoldoende afzet in het buitenland is, gaat het nuttig effect voor de economie verloren. Ten slotte zal de periode van herstel niet te lang mogen zijn. In deze periode zul len zich immers twee ontwikkelingen voordoen: directe afbraak van het aantal arbeidsplaatsen in het midden- en klein bedrijf en een langzaam en onzeker her stel van de werkgelegenheid in de ande re sectoren van de economie. Hoe lan ger deze periode duurt, en dus ook de daling van de koopkracht, hoe groter de afbraak van het midden- en kleinbedrijf zal zijn. Koopkrachtdaling betekent dat de pro ductiekrachten in ons land meer in de richting van investeringen en export worden aangewend, dan in de richting van de produktie van consumptiegoede ren. Er is echter in de komende jaren ook nog een andere verschuiving nodig in de economie, nl. een verschuiving van de collectieve sector naar de markt sector. Het beslag dat de z.g. collectieve sector legt op de beschikbare middelen is nu veel te groot. ondernemerszin ook nu! reet. Niet alleen in de detailhandel, maar ook bij het midden- en kleinbedrijf in de nijverheid en dienstverlening nam het afzetvolume af. Zeer duidelijk daarbij was de sterke teruggang van de afzet in de auto-, tweewieler- en reparatiebe drijven. Bij de metaal- en bouwnijver heid kon de afzet nog iets toenemen. Voor de horeca was 1980 wel een gun stig jaar. De reële groei in deze sector vond voornamelijk bij de hotels en res taurants plaats. Het midden- en kleinbe drijf in het vervoer ondervond de invloed van de relatief ongunstige ontwikkelin gen bij het binnenlandse beroepsgoede- renvervoer over de weg. De hierboven geschetste gang van za ken liet een stabiele werkgelegenheid niet toe. Het totale arbeidsvolume in het midden- en kleinbedrijf nam met circa 1V2 procent af. De ontwikkeling van het zogenaamd overige inkomen (het verschil tussen de bruto-opbrengst, ofte wel omzet, en de kosten) in het midden- en kleinbedrijf liet een gevarieerd beeld zien: afname in de detailhandel en een geringe stijging bij nijverheid, dienstverlening en ver voer. De horeca toonde een grotere toe- name. O Het gemiddeld overig inkomen per zelf standige nam in het totale midden- en kleinbedrijf met 2V4 procent toe. Het reëel beschikbaar inkomen handhaafde zich desalniettemin op het niveau van 1979. Hierbij was ondermeer van invloed, dat zelfstandigen vanaf 1980 aanspraak kunnen maken op kinderbijslag voor hun eerste twee kinderen. De teleurstellende ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf in 1980 is ook terug te vinden in de al genoemde vijfde editie van Cijfers Trends, die begin oktober gepubliceerd zal worden. Van de 37 besproken branches toonde bijna de helft een resultaat dat te wensen overliet. Ook in de vestigingsontwikkeling is een stagnatie van de economische bedrij vigheid waar te nemen. Weliswaar heeft de stijgende trend van het aantal verkoopplaatsen in de detailhandel zich

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 18