p I - Aangezien de huurverhogingen al jaren lang sterk achtergebleven zijn bij de in komensontwikkeling, behoeft voor ou dere woningen veelal een in verhouding tot het inkomen geringere huur te wor den betaald, die lang niet altijd samen hangt met een evenredig geringe kwali teit van de woning. Het spreekt vanzelf dat huurders van dergelijke, in verhou ding tot de kwaliteit erg goedkope, wo ningen nauwelijks doorstromingsge dachten koesteren. Starters op de wo ningmarkt (met veelal lage inkomens) zijn daarom aangewezen op de dure nieuwbouw. Het op een aanvaardbaar niveau houden van hun woonlasten-kost de overheid grote bedragen aan indivi duele huursubsidies. De overheidsuitgaven voor de diverse subsidies en voor de financiering van de exploitatietekorten bij woningwetwo ningen zijn de afgelopen jaren sterk ge stegen van f 1,2 miljard in 1975 tot f2,9 miljard in 1980. Naast de reeds ge noemde onevenwichtige verdeling van de huurwoningen over de verschillende inkomensgroepen spelen hierbij ook een rol de aanzienlijke toename van de stichtingskosten en de forse stijging van het renteniveau. Deze factoren zullen bij ongewijzigd be leid ook in de komende jaren hun in vloed doen gelden. Zo verwacht het Centraal Planbureau, dat genoemde uit gaven zullen stijgen tot f4,4 miljard in 1985. Met name de objectensubsidies en de exploitatietekorten leggen een enorme last op de toekomst. Deze uit gaven dreigen op wat langere termijn een zodanige omvang aan te nemen, dat de ruimte voor de financiering van nieuwbouw sterk wordt beperkt. Dit klemt te meer, omdat de totale over heidsbegroting onder druk staat vanwe ge de minder gunstige economische ontwikkeling en de gewenste ombui ging vanuit de collectieve naar de marktsector. Beide factoren maken het minder aannemelijk, dat er binnen de totale overheidsbegroting aanzienlijke bedragen kunnen worden overgeheveld naar de volkshuisvesting zonder andere overheidstaken teveel in de knel te doen komen. Ook is het de vraag, of de institutionele beleggers onder de huidige omstandig heden een duurzame wezenlijke bijdra ge aan de woningbouw zullen leveren. Hoewel de beleggers momenteel weer op ruimere schaal dan in het recente verleden de markt voor premiehuurwo ningen betreden, bestaat de indruk dat dit niet zozeer is gebaseerd op economi sche overwegingen, als wel op het toe geven aan politieke en maatschappe lijke druk. Aan veel van hun bezwaren tegen het beleggen in premiehuurwo ningen, zoals te lage (aanvangs)rende- menten, te lange calculatieperiode (50 jaar), te hoge grondprijzen en te veel be perkingen van de verkoopmogelijkhe den voor woningen buiten het beleg gingscircuit, is immers niet, of in onvol- j doende mate tegemoetgekomen. Per saldo kan worden gesteld, dat de J de vraag is of er bij ongewijzigd beleid wel blijvend financieringsmiddelen zul len kunnen worden gevonden om de bouw van voldoende huurwoningen te realiseren. Koopwoningen Het huidige kader, waarbinnen de be slissing tot het aankopen van een wo ning moet worden genomen, kan in het kort als volgt worden geschetst: - onzekere en ongunstige inkomens ontwikkeling; - een vooralsnog hoog blijvend rente niveau; - voortdurende onzekerheid inzake de fiscale behandeling van de hypotheek rente; - een subsidiestelsel dat in aanzienlijk geringere mate dan in de huursector ge richt is op het vermijden van onaan- I Drs. A. M. Dierick Hoofd Stafgroep Economisch Onderzoek Drs. W. van Heerdt Bedrijfstakonderzoek vaardbare woonlasten; - sterk oplopende bijkomende kosten van het wonen, vooral als gevolg van energieprijsstijgingen; - moeilijke financierbaarheid van de woningen, waarbij naast de inkomens- j ontwikkeling en de hoge rente ook de onzekere waarde van het onderpand een rol speelt; - problemen bij de verkoop van de hui dige woning. Het zal duidelijk zijn, dat binnen dit ka der de beslissing tot aanschaf van een (nieuwe) woning vaak wordt uitgesteld of zelfs afgesteld, met name bij bewo ners die al redelijk goed zijn gehuisvest, j Dit heeft vooral zijn weerslag op de af- zet van ongesubsidieerde en duurdere j gesubsidieerde (premie-B-)woningen, waarvan de woonlasten naar verhou ding hoog zijn. Nog wel redelijke afzet- perspectieven biedt momenteel de sterk gesubsidieerde goedkope (premie-A)- woning. Ook hier moet echter met een geleidelijke lastenverzwaring rekening .f I worden gehouden. Zo is de vorig jaar verstrekte belastingvrije bijdrage van f 5 000 reeds komen te vervallen. Naast een renteverlaging zal vooral een verbetering van het inkomensperspec tief het herstel van de koopwoning markt moeten dragen. Het ziet er echter naar uit, dat in de inkomenssfeer de on gunstige ontwikkelingen voorlopig blij ven overheersen. De afzet - en daarmee de bouw - van met name de duurdere premiekoop- en vrije-sectorwoningen zal daarom onder sterke druk blijven staan. Dit heeft ook zijn weerslag op de sociale woningbouw, aangezien via de prijsstelling van de gemeentelijke bouwterreinverkaveling een onevenre dig deel van de grondkosten op de duur dere woningbouw kon worden afge wenteld. Het is niet aannemelijk dat de goedkope premie-A-woningen een compensatie zullen kunnen bieden voor het achterblijven van de duurdere koop sectoren. Per saldo kan worden gesteld, dat de toestroming van financieringsmiddelen vanuit de particuliere sector naar de nieuwbouwmarkt zeker in de eerstko mende jaren onvoldoende zal zijn om de gewenste aantallen koopwoningen te realiseren. Oplossingen Het vinden van een oplossing voor (de financiering van) de maatschappelijk gewenste woningnieuwbouw is verre van eenvoudig. De opvallende suggestie om een deel van de nationale goudvoorraad te ver kopen en de opbrengst daarvan aan te wenden voor de financiering van de wo ningbouw is, wegens de daaraan ver bonden bezwaren uit financieel en mo netair oogpunt, door dr. Zijlstra in zijn

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 29