woningbouw: een financierings probleem In brede kring is men ervan overtuigd, dat het maatschappelijk ge wenst is in de jaren tachtig gemiddeld ongeveer 120 000 huur- en koopwoningen per jaar te bouwen. Het is echter de vraag, of er bij on gewijzigd beleid voldoende financieringsmiddelen gevonden kunnen worden, om deze aantallen inderdaad te realiseren. In de huursector dreigt in de nabije toekomst namelijk de ruimte, die binnen de overheidsbegroting beschikbaar is voor de financiering en subsidiëring van nieuwbouw, aanzienlijk verkleind te worden door de sterk toenemende exploitatiesubsidies voor bestaande woningen. Ook moet afgewacht worden, of de institutionele beleggers het hun toebe dachte aandeel in de woningbouw inderdaad zullen realiseren. Binnen de koopwoningsector stagneert momenteel de afzet - en daarmee de bouw - van met name duurdere woningen. Particulieren blijken in het huidige sociaal-economische klimaat uiterst terughou dend te zijn bij de aankoop van een eigen woning. Op deze knelpunten en de mogelijke oplossingen willen we nader ingaan. de vraaghuur. Dit verschil wordt opge vangen via een door de overheid aan de verhuurder te betalen objectsubsidie, die stijgt met de jaarlijkse trendmatige huurverhoging. Een en ander wordt sterk gestileerd in de grafiek weergege ven. van de stichtingskosten 5Vi A dynamische kostprijshuur B gemiddeld rendement C vraaghuur P exploitatietekort Q exploitatie-overschot A-C objectsubsidie Huurwoningen In de sociale huursector wordt een drie tal huurprijsniveaus gehanteerd. Het eerste is de zogenaamde dynamische kostprijshuur die de verhuurder zoals pensioenfondsen en woningbouwvere nigingen, ontvangen. Het systeem is zo danig opgezet, dat over een periode van 50 jaar de exploitatie kostendekkend is. Daarbij wordt tevens gemiddeld een door de overheid gegarandeerd rende ment over het geïnvesteerde vermogen behaald, dat ongeveer gelijk is aan het rendement op staatsobligaties. Aanvan kelijk ontstaan exploitatie- of liquidi teitstekorten, die echter als gevolg van trendmatige huurverhogingen later zul len worden gecompenseerd door exploi tatie-overschotten. Het tweede huurprijsniveau is de vraag huur, die door de woningexploitant aan de huurder in rekening mag worden ge bracht. De hoogte hiervan wordt gro tendeels bepaald door overwegingen van volkshuisvestingspolitiek. De dyna mische kostprijshuur en de vraaghuur kunnen met elkaar samenvallen, maar reeds meerder jaren is - voornamelijk onder invloed van de gestegen rente - de dynamische kostprijshuur hoger dan Het derde huurprijsniveau is de zoge naamde normhuur, die in een bepaalde verhouding staat tot het belastbare in komen van de huurder. Deze verhou ding - de zogenaamde normhuurquote - varieert van circa 11 voor huurders met de laagste inkomens tot bijna 18 voor huurders met een maximaal subsi diabel inkomen van f43 000. Bij het vaststellen van de normhuurquote spe len vooral overwegingen van inkomens politiek een rol. Het verschil tussen vraag- en normhuur wordt opgevangen door de individuele huur- of subject subsidie.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 28