Het wetsontwerp VAD Vermogensaanwasdeling kan worden gedefinieerd als het door werknemers delen in de door winst ontstane groei van het eigen vermogen van onderne mingen. Volgens het laatste wetsvoor stel is een onderneming alleen VAD- plichtig als de winst, of liever gezegd het belastbare bedrag, groter is dan f 125 000, welk bedrag elk jaar aan de prijsstijging wordt aangepast. Valt een onderneming volgens dit criterium on der de regeling, dan moet worden vast gesteld of er sprake is van 'overwinst' (vermogensaanwas). Daartoe worden enige posten in mindering gebracht op het belastbare bedrag; de belangrijkste daarvan zijn de verschuldigde vennoot schapsbelasting en een vergoeding over het eigen vermogen. Deze vergoeding is gelijk aan het gemiddelde effectieve rendement op een pakket aflosbare Staatsobligaties, verhoogd met een risi copremie van 3 waardoor een rede lijk geacht 'basis-rendement' buiten de VAD-regeling blijft. Resteert er na de berekening nog een winstbedrag, dan is dat bedrag de overwinst en dus de grondslag voor de VAD-heffing. Aange zien de regeling uiteenvalt in een indivi dueel en een collectief deel, zijn er ook twee heffingen, beide van 12% van de vermogensaanwas, waaraan overigens weer een aparte maximumconditie is verbonden. Aldus komt een deel van de overwinst ten goede aan werknemers van het bedrijf zelf en een deel aan alle werknemers door storting van het be drag in een nationaal fonds. De uit te keren individuele vermogensaanwas wordt voldaan door overdracht van aan delen of certificaten van aandelen of door afgifte van zogenaamde vermo- gensaanwasbewijzen (op naam). In en kele gevallen kan de afdracht ook in geld plaatsvinden. De totale VAD-af- dracht, dus zowel individueel als collec tief, is fiscaal aftrekbaar. Tot zover een zeer summiere schets van het wetsvoorstel. De reacties op het ontwerp waren weinig bemoedigend. Vrijwel alle betrokken maatschappelijke groeperingen leverden forse kritiek. Be houdens principiële bezwaren kan een belangrijk praktisch probleem worden genoemd. De voorgestelde regeling is namelijk erg ingewikkeld, hetgeen on der meer administratieve moeilijkheden bij de uitvoering met zich mee kan bren gen. In het huidige tijdsgewricht lijkt het nauwelijks aanvaardbaar dat zoveel ex tra rompslomp over de bedrijven wordt uitgestort. Het investeringsloon Zoals gezegd is er in Nederland thans sprake van een toenemend besef dat versterking van de industrie noodzake lijk is om onze welvaart te handhaven en uit te breiden. Daaruit vloeit onder meer voort dat een hogere prioriteit zal moeten worden toegekend aan indus triële vernieuwing en daarmee aan be drijfsinvesteringen. Een van de proble men is de financiering van deze investe ringen; de financiële positie van vele be drijven is immers zodanig verzwakt, dat de manoeuvreerruimte beperkt is. Gezien tegen deze achtergrond kwam het investeringsloon in de afgelopen maanden weer in discussie. De voor standers gaan er daarbij vanuit dat het investeringsloon een belangrijke nieuwe financieringsbron zou kunnen zijn. In ge val men bijvoorbeeld 1 van de loonin- komens van werknemers in bedrijven voor investeringsloon zou bestemmen, zou de opbrengst in 1981 ongeveer f 1,5 miljard bedragen. Gaat men vooralsnog slechts uit van werknemers die onder een CAO vallen, dan resteert altijd nog ruim f 1 miljard. In het algemeen kan worden gezegd dat het aspect van be zitsvorming thans een minder belangrij ke rol speelt dan het werkgelegenheids aspect. Definitie In de economische literatuur wordt een drietal varianten van investeringsloon onderscheiden, waarbij respectievelijk een extra loonsverhoging, een deel van een normale loonsverhoging of een deel van het reeds bestaande loon wordt omgezet in investeringsloon. Gezien de huidige macro-economische situatie in ons land en de opstelling van de vakbe weging worden de eerste en de laatste mogelijkheid thans niet realistisch ge acht. Het investeringsloon kan nu wor den omschreven als een loonsverhoging die wordt omgezet in vermogen dat ei gendom van werknemers blijft en be doeld is om investeringen te financie ren. Uit deze definitie kan worden afge leid dat er in feite sprake is van een vorm van sparen door de werknemer. Er kan dan ook verwarring ontstaan met het reeds bestaande spaarloon, voort vloeiende uit de Spaarloonwet. Een be langrijk onderscheid is dat met spaar loon geen specifieke besteding van het gespaarde geld is verbonden, terwijl er in geval van investeringsloon een direc te relatie is, namelijk de bestemming voor investeringen. Betekenis Invoering van investeringsloon zou in houden dat werknemers risicodragend vermogen aan ondernemingen ter be schikking stellen voor het doen van in vesteringen. Dit zou bijvoorbeeld kun nen via een inhouding op de prijscom pensatie. Daardoor ontstaat de indruk dat het zonder meer om loonmatiging gaat, met andere woorden dat de daar voor bestemde loonmatiging gestalte krijgt in de vorm van investeringsloon. Men moet echter bedenken dat de werknemers eigenaar blijven van de ter beschikking gestelde gelden. Er wordt immers eerst een bepaalde loonstijging overeengekomen. De loonsom van werknemers in bedrijven staat daarmee vast, of er investeringsloon bestaat of niet. Het investeringsloon speelt pas in tweede instantie een rol: het is een be stemming van een deel van de overeen gekomen loonstijging. Het betekent dus een andere verdeling van het bruto loon, zodat het moeilijk lijkt vol te houden dat er in eerste aanleg sprake is van loon matiging. Een secundair effect is dat in de netto loonsfeer een koopkrachtverlies ont staat, aannemende dat de gelden gedu rende een zekere tijd worden geblok keerd. Dit koopkrachtverlies weerspie gelt in feite een gedwongen besparing, vervolg op pagina 27

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 13