een terugblik agrarische kredietverlening: In de periode 1970-1980 zijn er grote veranderingen in land- en tuin bouw opgetreden. Enerzijds een vermindering van de oppervlakte cul tuurgrond met 8%, een daling van het aantal landbouwbedrijven en van de werkgelegenheid met om en nabij de 20 en anderzijds een toename van de produktie met meer dan 30 Schaalvergroting, spe cialisatie en intensivering werden als gevolg van technische ontwikke lingen steeds verder doorgevoerd. Voor al deze ontwikkelingen moes ten omvangrijke investeringen worden gepleegd. Groei kredietverlening De kredietverlening aan land- en tuin bouwbedrijven door de Rabobankorga- nisatie beliep eind 1980 bijna f 17 mil jard en was daarmee vier a vijf maal zo groot als tien jaar eerder. Wordt reke ning gehouden met de koopkrachtver mindering van de gulden - circa 50 - dan is nog sprake van ruim een verdub beling. Daar de Rabobankorganisatie een vrij constant aandeel heeft van rond 90 in de kredietverlening door banken aan de land- en tuinbouw, kan worden aangenomen dat dit ook het beeld weergeeft voor de gehele sector. De kredietverlening kende in die periode echter geen gelijkmatig verloop. Ver schillende factoren hebben min of meer hun invloed doen gelden op het investe ringsgedrag en daarmee ook op de kre dietverlening, zoals: - technische ontwikkelingen; - overheidsregelingen (o.a. rentesubsi dieregeling en WIR); - ontwikkeling rentestand; - inkomensontwikkeling (kosten, op brengsten). Wanneer al deze factoren tegelijkertijd gunstig zijn voor de agrariër, kan dit de investeringsdrang en de kredietvraag sterk stimuleren. Meestal zal dit niet het geval zijn en zullen één of meerdere van deze factoren een remmende werking vertonen. Technische ontwikkelingen De technische ontwikkelingen waren zodanig, dat in de meeste sectoren gro te mogelijkheden aanwezig waren tot modernisering, uitbreiding en intensive ring. Een grootheid die de intensiteit van de mechanisatie enigszins weergeeft is het aantal trekker-pk's per 100 ha cul tuurgrond, dat groeide van 225 in 1970 tot 425 in 1979. Voor een grote produk- tietak als de melkveehouderij valt te denken aan de opkomst van de lig- boxenstallen en het zogenaamde tank- melken aan het begin van de zeventiger A. J. Neuteboom Bedrijfstakonderzoek jaren. In de intensieve veehouderij kon door de mechanisatiemogelijkheden het aantal dieren per man enorm opgevoerd worden. Voor de glastuinbouw dienden zich ook steeds nieuwe mechanisatie- en auto matiseringstechnieken aan. Van de klei ne produktietakken verdient de cham pignonteelt afzonderlijke vermelding, gezien de intensivering van de produktie in de laatste jaren ten gevolge van oogstmechanisme en toepassing van doorgroeide compost. Rentesubsidieregeling en rentebestand Van de overheidsmaatregelen die de in vesteringen hebben gestimuleerd is de rentesubsidieregeling ter modernisering van bedrijven, die eind 1972 van kracht werd, één van de belangrijkste. Voor de rentesubsidieregeling zijn tot eind 1980 totaal 23 150 aanvragen in gediend. Het aantal toegewezen aan vragen beliep 19 200 met een subsidia bel leningsbedrag van totaal bijna f3,5 miljard. Van de rentesubsidieregeling hebben vooral de melkveehouderij en de glastuinbouw, met respectievelijk 68% en 21 van het aantal toewijzin gen, kunnen profiteren. In dit verband kan nog worden opgemerkt, dat de ren tesubsidieregeling voor de pluimvee houderij in het geheel niet en voor de varkenshouderij slechts beperkt van toepassing is. Dat de rentestand wel een belangrijke factor is ten aanzien van de investe ringsgeneigdheid blijkt wel uit grafiek 1 waarin is opgenomen de gemiddelde jaarrente van agrarische hypothecaire leningen (adviesrente voor aangesloten banken) en het aantal ingediende rente subsidie-aanvragen per jaar. Ook andere factoren hebben uiteraard een rol gespeeld met betrekking tot het aantal ingediende aanvragen, zoals tus sentijdse wijziging van de voorwaarden om voor rentesubsidie in aanmerking te komen. WIR Een andere overheidsmaatregel, de ver vanging van de (fiscale) investeringsaf trek door de WIR-premie medio 1978, heeft de investeringslust ook sterk doen toenemen. Met name in gebieden met een regionale toeslag waar de totale in vesteringspremie opliep tot bijna 50%. Doordat in combinatie met de rentesub sidieregeling en andere regelingen het totaal aan subsidies te hoog werd, heeft de overheid het maximale subsidiabele leningsbedrag per bedrijf beduidend la ger gesteld, waarna de groei van de in vesteringen in een wat rustiger vaarwa ter kwam. Het gemiddelde subsidiabel leningsbedrag per toewijzing, dat opliep van f155 000 in 1973 tot f271 000 in 1977, zakte in 1979 en 1980 tot rond f130 000. Duidelijk blijkt uit grafiek 2 dat vanaf 1978 andere impulsen dan de rente-ontwikkeling en dat is dan in be langrijke mate de WIR - hebben geleid tot een grotere kredietvraag. De ontwik keling van het totaal jaarlijks toegewe-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 35