wijffels: rabosfeer
trekt me aan!
'Vanuit die tijd op het Ministerie van Landbouw heb ik een grote
waardering, ik zou bijna zeggen affectie, overgehouden voor de
coöperatieve bedrijfsvorm. Mij trekt erg aan, dat mensen in de
maatschappij, groepen in de samenleving, zichzelf organiseren en
zichzelf dienstbaar maken bij de bedrijfsuitoefening. Ik voel me in die
zin ook gevoelsmatig bij zo'n in ware zin des woords
'samenwerkende' bedrijfsvorm betrokken.'
Ik geloof, dat die woorden drs. Herman
H. F. Wijffels typeren.
We zaten tegenover elkaar aan zo'n
grote eikenhouten tafel op zijn stijlvolle
kamer in het gebouw van de Nederland
se Christelijke Werkgevers (NCW) in
Den Haag voor een introductiegesprek
je. Wijffels zal immers per 1 juni als al
gemeen adviseur van de Hoofddirectie
in dienst van Rabobank Nederland ko
men en per 1 september als lid tot de
Hoofddirectie toetreden. De geciteerde
woorden vielen al in het begin van ons
gesprek, toen hij juist verteld had dat hij
van huis uit de Rabobank kent en vooral
gedurende zijn acht jaar op het Ministe
rie van Landbouw (EEG-politiek en be
moeienis met agri-business) heel veel
met coöperatieve organisaties en on
dernemingen te maken heeft gehad.
Toch was Wijffels er beslist niet op uit
meteen een 'blikvanger' te debiteren.
Het bleek een heel gewoon gesprek te
zijn, waarbij hij zonder enige pose of ge
forceerdheid rustig en weloverwogen
zijn mening gaf. Wijffels lijkt me echt
een man, met wie je een goed gesprek
kunt voeren, niet van het soort dat epa-
teert door flitsend van de hak op de tak
te springen, maar iemand, die aandach
tig luistert en dan ook eerlijk en zeer
openhartig op de zaak ingaat. Een zeke
re Zeeuws-Vlaamse boerendegelijk-
heid zit er in, 'rechtlijnigheid' zei hij zelf
met een twinkeling in zijn oog, maar die
twinkeling en zijn af en toe mild lachen
wijst erop, dat Wijffels ook van het pret
tige relativeren afweet. Dat was mijn
eerste indruk. Een prettige, ongekun
stelde indruk van een man die bij ons
niet lang naar de 'aansluiting' zal hoe
ven te zoeken.
Brugfunctie
Als oudste van drie zoons heeft Wijffels
erg intensief op het boerenbedrijf ge
werkt. 'Dat was bij ons gewoon vanzelf
sprekend. Ik heb er ook de beste herin
neringen aan. Mijn beide broers hebben
nu ieder een landbouwbedrijf, de jong
ste op de ouderlijke boerderij, maar ik
zelf heb die richting nooit echt serieus
overwogen. Ik was de oudste en ik kon
leren, en dus moest ik doorleren. Zo
ging dat. In mijn studentenjaren, in Til
burg, ben ik ook voortdurend op ons be
drijf in de weer geweest, omdat in die
tijd mijn ouders kwamen te overlijden.'
De details van de ambtelijke loopbaan
op het Ministerie van Landbouw slaan
we over omdat we vooral Wijffels' hui
dige functie in de ondernemerswereld
naar voren willen hebben. Wijffels ziet
de plaats die hij vier jaar lang bij de
NCW vervuld heeft, als een soort brug
functie tussen twee 'werelden': die van
het bedrijfsleven en die van het politieke
gebeuren in Den Haag.
Een hele afstand scheidt ze van elkaar,
maar hij 'pendelde' tussen die beide cir
cuits heen en weer. Hij heeft ervaren
hoezeer er een neiging was en mis
schien nog is, om uit elkaar te groeien.
Wijffels' taak: naar het ambtelijk en po
litiek gebeuren vertalen wat de noden
van het bedrijfsleven zijn, maar tegelijk
ook naar de ondernemerswereld toe te
vertalen wat de politieke prioriteiten
zijn. Ik vermoed, dat hij daar heel ge
schikt voor was.
Hij komt echt op dreef, als we hem uit
lokken over de plaats van de onderne
mer in de maatschappij. De waardering
voor het ondernemerschap is duidelijk
aan schommelingen onderhevig.
Wijffels ziet daar ook de oorzaken van
en hij is er kennelijk mee bezig geweest.
De ondernemer en de tijden
'De sleutel voor het begrijpen van de
plaats van de ondernemer ligt mijns in
ziens in de maatschappelijke ontwikke
lingen van de laatste 10 15 jaar. Vóór
die tijd, in de 50er en 60er jaren was alle
streven gericht op materiële vooruit
gang.
De groei van de welvaart moest komen
uit de ondernemingen en de onderne
mers waren in die tijd dan ook een po
pulaire categorie in onze samenleving.
Zij waren de agenten van de door ieder
een gewenste ontplooiing in materiële
zin.
Naar mijn gevoel kwam er aan het eind
van de 60er jaren een kentering. De
Drs. H. H. F. Wijffels
maatschappelijke aandacht ging zich
verleggen, zoals duidelijk bleek uit de
druk die studentengroeperingen - denk
aan het Parijse studentenoproer - op
het denken uitoefenden. Men begon in
te zien, dat die uitbundige materiële
vooruitgang toch wel schaduwkanten
had, bijvoorbeeld in de sfeer van het mi
lieu, maar ook op het gebied van de ar
beidsorganisatie. Schaduwzijden die be
dreigend waren voor de kwalitatieve as
pecten van de samenleving.
Gelijktijdig met dat nieuwe inzicht ging
de publieke aandacht en de maatschap
pelijke prioriteit verschuiven. Niet zozeer
het maken van meer welvaart als wel
het verdelen van de welvaart kreeg het
accent en de prioriteit. Waren we in de
voorliggende periode met alle energie
bezig geweest met het creëren van wel
vaart, nu werd de interesse zeer sterk en
misschien wel uitsluitend gericht op de
verdeling daarvan. We zijn daar hele
structuren voor gaan opbouwen. Dat is
eigenlijk de hele 70er jaren door zo ge
weest. En doordat de maatschappelijke
vraagstukken in het centrum kwamen,
raakte het produceren, het maken van