het meest in het nationaal belang heeft gewerkt, was de positieve bijdrage van de Amerikaanse landbouw aan de handelsbalans. Voor 1981 wordt deze bijdrage op 29 miljard geschat. De verwachting is dat de export van landbouwprodukten naar meer dan 130 landen in 1981 naar een record van 47 miljard zal stijgen. Ter vergelijking: de exportwaarde in 1950 was 7 miljard, terwijl de stijging ten opzichte van 1980 16 procent bedraagt. Bijna een vijfde van de wereldexport van landbouw produkten vindt plaats vanuit de Verenigde Staten. Het belang van de export voor de Amerikaanse boeren blijkt duidelijk uit het feit dat één derde van hun produktie naar andere landen gaat. In 1979-1980 exporteerden ze, in volume gemeten, 64 van hun tarwe-oogst, 51 van hun sojabonen, 31 van de mais en 40 van de gierst. Hoe zal het cumulatieve effect van de bovengenoemde zeven belangrijke oorzaken voor het veranderingsproces in de landbouw zich uiten? Schertz voorspelt dat: 7 het aantal landbouwbedrijven nog verder zal afnemen, maar in een langzamer tempo; 2 de produktie zich steeds meer zal gaan concentreren in de grote bedrijven; en 3 dat de eigendom en het gebruik van de produktiemiddelen steeds minder in een hand zullen worden aangetroffen. Door deze invloeden ofwel te ondergaan, of door zich aan te passen, heeft het agrarische familiebedrijf niet alleen kans gezien om te overleven, maar zelfs om de produktiviteit nog op te voeren. De Amerikaanse landbouwer van nu produceert op hetzelfde oppervlak 76 meer dan zijn vader. Eén arbeidsuur in de landbouw van tegenwoordig produceert 14 meer voedsel en andere gewassen dan in de periode 1919-'21 Eén werker in de agrarische sector produceert thans genoeg voedsel en vezelgewassen voor 68 mensen. Nog maar 10 jaar geleden produceerde hij voor niet meer dan 45 mensen. De toegenomen efficiency in de landbouw gepaard aan de stijgende consumenten inkomens, heeft de gemiddelde Amerikaan alleen maargoed nieuws gebracht. Toch geeft hij een steeds kleiner deel van zijn inkomen uit aan voedingsmiddelen. Bijvoorbeeld: een fabrieksarbeider kon in 1950 voor zijn uurloon ruim 1 kilo kip kopen, in 1970 bijna 4Vi kilo; in 1950 bijna 15 kilo aardappelen, in 1970 18 kilo. De landbouw en de coöperatieve beweging De veranderingen die de Amerikaanse landbouw in de loop van de jaren heeft doorgemaakt zijn vaak dramatisch en revolutionair genoemd. Maar de meest dramatische van al die veranderingen is wellicht het gebruik dat de boeren van hun coöperaties hebben gemaakt om hun zakelijke belangen uit te breiden tot buiten hun historisch bepaalde rol. Toen ze meer begonnen te produceren dan ze voor eigen behoefte nodig hadden en op de markt verschenen met hun surplus aan produkten, troffen ze hun produkten op de markt te brengen niet meer vervolgd konden worden op grond van de antitrustwetten. De wet van 1922, die onveranderd is gebleven, stelde de boeren in staat om coöperaties te vormen en zodoende te kunnen concurreren met andere, goed georganiseerde en geconcentreerde marktpartijen. Naar schatting zijn vijf van de zes boeren nu aangesloten bij één of meer coöperaties. Ze kopen 19 van hun behoeften in via hun eigen coöperatie en brengen 29 van hun produkten via coöperaties op de markt. In het meest recente jaar waarover gegevens beschikbaar zijn, 1977, bestonden er daar een gebrekkig werkend en onrechtvaardig economisch bestel aan. Problemen waren er te over: een slecht werkend prijsvormingsmechanisme, een gebrekkige aanvoer van produkten, te kleine afzetgebieden, wisselvallige prijzen, en uitbuitingspraktijken waar het de vaststelling van de kwaliteit betrof. Naarmate deze problemen toenamen dreigden ze het succes van het familiebedrijf als bron voor het levensonderhoud in gevaar te brengen. De boeren reageerden met een overlevingsstrategie die al eerder, in de pionierstijd, succesvol was gebleken: samenwerken in het gemeen schappelijke belang. Die economische samenwerking groeide al snel uit tot een organisatie op formeel zakelijke basis. Maar de poging van de boeren om coöperaties te vormen werd nu geconfronteerd met juridische problemen in de vorm van de 'antitrustwetten', die bedoeld waren om economische concentraties een halt toe te roepen. De federale regering had echter oog voor het unieke instituut van het agrarische familiebedrijf en voor de nadelige positie waarin het als marktpartij verkeerde. Er werd daarom een serie wetten uitgevaardigd, die uitmondde in de Capper-Volsteadwet van 1922, waardoor landbouwers die zich wilden verenigen om gezamenlijk Een Amot-boer in Pennsylvania. De Amots, een doperse groep, trokken on der druk van geloofsvervolging naar Amerika, waar zij tot op heden zeer streng aan hun oude gewoonten vast houden. Uitstekende boeren, maar paarden en muildieren voor de ploeg! meer dan 6700 coöperaties, met een gezamenlijke omzet van 43,6 miljard. Hoewel de meeste coöperaties, naar Amerikaanse maatstaven gemeten, klein zijn, zijn er ook die een opmerkelijke omvang hebben en een prominente plaats in het Amerikaanse bedrijfsleven innemen. Zes coöperaties behoren zelfs tot de 500 grootste industriële ondernemingen. De grootste behaalde in1980 een omzet van 4,75 miljard. Sommige zijn heel bekend als merknaam; maar slechts weinig mensen weten dat daarachter een landbouwcoöperatie schuilt. Voorbeelden zijn Sunkist, Welch's, Land 0'Lakes, Ocean Spray en Diamond. Deze coöperaties behoren tot een groep van 82 die gezamenlijk meer dan 300 merknamen van bewerkte produkten voeren, plus nog eens een paar dozijn namen van onbewerkte produkten. De boeren hebben 18,6 miljard gestoken in alle mogelijke typen coöperaties. Dat komt neer op 8 055 per bedrijf. Het coöperatieve landbouw krediet verschaft een derde van het

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 23