wat ons
wob
MEEDENKEN OVER
'PRIVATISERING'
De regering gaat de terreinen van
overheidszorg over een brede linie her
overwegen. Dat zal een fundamentele
bezinning moeten worden, die niet a
priori van politieke voorkeuren uitgaat
en die ook niet angstvallig om tradities
en 'heilige huisjes' hoeft heen te lopen.
Gehoopt wordt dat die heroverweging
uitloopt op een aantal praktische con
clusies, waar deze of een volgende re
gering in haar beleid iets mee zal kun
nen doen te midden van de problemen,
waar ons land nu mee worstelt.
Een van de onderwerpen waarop die
heroverweging zich zal richten is die van
de mogelijkheden tot 'privatisering'. In
hoeverre kunnen taken die nu door de
overheid, dat wil zeggen staat, provincie
of gemeente, in de publieke sfeer ver
zorgd worden, net zo goed of beter in
private handen worden gelegd? Onge
twijfeld een onderwerp met veel haken
en ogen, want ook als men niet te zwaar
tilt aan de vraag wat nu typisch door de
overheid verzorgd moet worden, zal die
privatisering toch ook getoetst moeten
worden aan eisen van doelmatigheid,
kosten en werkgelegenheid. Als een ge
meente het ophalen van huisvuil of het
werk van zijn plantsoenendienst deels
uitbesteedt aan een particulier bedrijf,
zal de beslissing misschien vrij simpel
liggen, in andere gevallen zal er heel
wat meer bij komen kijken.
Privatisering lijkt ons in ieder geval het
overwegen waard. Ze zal, nu de over
heidstaken en -bemoeienissen toch al
enorm zijn toegenomen, vermoedelijk
op tal van punten heilzaam kunnen wer
ken, al hoeven we er nu ook weer geen
dogma van te maken.
Bijna een jaar geleden schreef mr. Ze-
gers, hoofd van ons Directoraat Bedrij
ven, een beschouwing voor ons blad
over de zogenaamde kwartaire sector.
Het woord privatisering gebruikte hij
wel niet, maar hij voerde toch een warm
pleidooi voor het veel meer inschakelen
van particulieren. Hij vroeg zich af of we
op de goede weg zijn door al die voor
zieningen op sociaal, maatschappelijk
en cultureel terrein onder het toeziend
en betalend oog van de plaatselijke
overheid te laten ontstaan en voortbe
staan. Is de zin, noodzaak en nut van die
voorzieningen steeds goed overwogen?
Moeten we ons niet afvragen of het niet
anders en goedkoper kan? Zegers zou
de burger ervan willen doordringen, dat
de luxe van onze voorzieningen alleen
betaalbaar blijft, wanneer de beheers
en exploitatiekosten (voor een deel)
worden overgenomen door mensen, die
bereid zijn zich daarvoor in te zetten. En
dat betekent ook dat naar nieuwe finan
cieringsmogelijkheden gezocht moet
worden, 'die niet ten laste komen van
de overheid, althans niet geheel en zelfs
niet voor een belangrijk deel'.
Uitspraken die wij gemakkelijk kunnen
plaatsen in het kader van de privatise
ring, waarop de ambtelijke en ministe
riële commissies zich thans bezinnen. In
dat kader is met name ook het denk
beeld van Zegers het overwegen waard
om te komen tot een overheidsgarantie-
fonds, dat voor door particulieren opge
zette stichtingen, verenigingen en acti
viteiten een gewone bankfinanciering
zou moeten mogelijk maken. De moge
lijkheden tot privatisering zullen immers
zeer dikwijls afhankelijk zijn van de mo
gelijkheden een passende financiering
rond te krijgen. Zegers wees erop dat in
de produktieve sector zulk een over-
heidsgarantie allang bekend is; denk
aan Borgstellingsfonds voor de Land
bouw en aan de staatsgarantiekredieten
voor het midden- en kleinbedrijf. Er is
alle reden te verwachten dat zo'n garan
tiefonds ook zeer bevorderend zal kun
nen werken in de 'niet-produktieve' sec
tor.
Wij menen dan ook dat een bezinning
op een privatiserende verschuiving van
overheids(instanties) naar particuliere
samenwerkingsvormen ook aan het
eventueel instellen van een overheids-
garantiefonds niet voorbij mag gaan.
Want zonder zo'n fonds dreigt de priva
tisering snel vast te lopen op de geringe
mogelijkheden tot financiering van aller-
hand maatschappelijke en culturele ac
tiviteiten. Dat hoeft geen nieuwe zware
last op de schouders van de overheid te
betekenen, maar zal het overnemen van
bestaande lasten door particulieren en,
wat de financiering betreft, door de ban
ken op ruime schaal mogelijk maken.
OKM
De OKM pleegt niet aan de weg te
timmeren. Het is de Onderlinge Krediet
verzekeringsmaatschappij Rabobanken
WA, waarvan alle Rabobanken lid zijn
en waarbij zij onder bepaalde voorwaar
den het solvabiliteitsrisico en overlij-
densrisico kunnen onderbrengen, dat zij
lopen bij het verstrekken van leningen
en kredieten aan cliënten.
Gedurende vele jaren was de premie
ontvangst van de OKM voldoende om
de schaden te voldoen. Veelvuldig kon
dan ook het systeem van premierestitu
ties toegepast worden, hetgeen bete
kende dat de OKM als een echte onder
linge aan zijn leden, dus aan de banken,
de 'teveel' betaalde premie teruggaf. Na
1979 zien we echter tamelijk drastische
veranderingen in het schadeverloop op
treden. Het aantal schadegevallen en de
omvang daarvan nam snel toe, zodat de
OKM over 1980 moest constateren dat
de voor haar rekening komende schade
ver uitging boven de door haar in dit
jaar ontvangen premie.
Nu is dit niet zo erg, zeker niet voor een
onderlinge verzekeringsmaatschappij,
waarvan immers de leden de wisselval
ligheden van de 'fortuin' onderling ple
gen te verdelen (restitutie van premie)
of te dragen (bijvoorbeeld een nahef-
fing). De indruk bestaat echter dat het
thans om meer gaat dan om een inci
dentele verstoring van de evenwichtssi-
tuatie. De basispremie die de OKM ja
renlang onveranderd hanteerde heeft
gezien het schadeverloop al die tijd
goed voldaan. De opvallende stijging
van het schadepercentage, die reeds in
1979 en met name in 1980 aan de dag
trad, wijst er op dat ook voor 1981 een
nieuwe evenwichtssituatie gevonden
moest worden. De achtergrond is na
tuurlijk de moeilijker geworden situatie
op economisch gebied, die zich ook
doet gevoelen in de toenemende mate
waarin de OKM met schade op de bij
haar verzekerde posten wordt gecon
fronteerd.
De OKM heeft daarom besloten haar
basistarief voor 1981 aanzienlijk te ver
hogen, waarbij zij heeft overwogen dat
het basistarief sinds jaar en dag onver
anderd op een laag niveau is blijven
staan. Gerekend in percentage van de
debetrente betekent dit optrekken van
de basispremie echter slechts een frac-