17 Daar werd op 1 december 1940 de op richting van het LEI beklonken onder het genot van een wijngroc en een kopke koffie. Uit deze geuren is het LEI als het ware geboren. Al vrij snel hebben de overheid en het bedrijfsleven zich bij dat initiatief aange sloten. Vlak na de oorlog kwam dit tot uitdrukking in de financiering en het be stuur van het LEI, waarin overheid en bedrijfsleven voor gelijke delen partici peerden. Die paritaire bestuurssamen stelling is tot de dag van vandaag zo ge bleven. Dat geldt echter niet meer voor de financiering. Sinds 1971 is het LEI Net als rond de eeuwwisseling stond de agrarische sector omstreeks 1950 voor een nieuwe uitdaging. Ze werd gecon fronteerd met een ongekende economi sche groei, die tot gevolg had dat de lo nen en inkomens snel stegen. De arbeid werd dus duur en bovendien schaars, omdat de niet-agrarische werkgelegen heid geweldig toenam. Om haar concur rentiepositie niet te verliezen, aldus prof. Maris, moest de landbouw in snel tempo op deze ontwikkeling inspelen met arbeidsbesparende technieken ten einde de continuïteit van de produktie op gang te houden. Tegelijk met de overschakeling op deze technieken Een welhaast idyllisch plaatje van het boerenleven in ons land van ver voor de Tweede Wereldoorlog. een ministeriële stichting, die voor 95 wordt gefinancierd uit de begroting voor het ministerie van Landbouw en Visserij. De overige 5 wordt opgebracht door het bedrijfsleven. Rabobank Nederland heeft daar een groot aandeel in. Nieuwe uitdagingen De groei van het LEI van een éénmans- onderzoekbureau naar het uit de kluiten gewassen, 280 personeelsleden tellen de instituut van deze tijd, alsmede de daarmee gepaard gaande verbreding van het onderzoeksterrein, is voor een belangrijk deel bepaald door de na oorlogse ontwikkelingen die de Neder landse land- en tuinbouw heeft doorge maakt. Het onderzoeksterrein omvat thans alle takken van de agrarische sec tor en meerdere sub-disciplines van de economie. deed zich ook een grote mate van schaalvergroting en een nog verder gaande specialisatie dan voor de oorlog al op gang was gekomen voor, die ove rigens niet door alle boeren kon worden bijgehouden. Een groot aantal land bouwbedrijven is in die tijd dan ook ge sneuveld. Dit had mede tot gevolg dat grote delen van de beroepsbevolking, die eerst in de landbouw werkzaam wa ren, naar andere banen moesten om zien. De verantwoordelijke regeringen haakten op deze uitstoot van arbeid in met een ambitieus regionaal-econo misch beleid, gericht op het scheppen van andere werkgelegenheid in de van ouds agrarische gebieden. Zo begon de industrialisering en de verstedelijking van het platteland, waarmee voorko men werd dat het platteland ten gevol ge van de afgenomen agrarische werk gelegenheid zou verpauperen. Hoewel het aandeel van de agrariërs iri de be roepsbevolking vanaf 1950 sterk daalde - meer dan 50 - is de betekenis van het kleinschalige agrarische gezinsbe drijf nog toegenomen. Het agrarische systeem van kleinscha lige gezinsbedrijven, omgeven door grootschalige toeleverende, verwerken de en dienstverlenende bedrijven, heeft in de westerse landen tot goede resulta ten geleid. De totstandkoming van de Europese Gemeenschap met zijn gemeenschap pelijke landbouwmarkt heeft daaraan zeker in belangrijke mate bijgedragen. Maar ook het LEI, dat tal van onderzoe ken startte met als doel om de ingrij pende veranderingen waar de andbouw mee te maken kreeg de baas te blijven. In deze tijd verrichtte het LEI studies

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 17