het 40-jarig lei en zijn plaats in de nederlandse landbouw De Nederlandse land- en tuinbouw is bekend tot ver over onze gren zen. De agrarische sector in ons land staat op een niveau dat behoort tot de beste van de wereld. We zijn daar terecht behoorlijk trots op. Dat blijkt ook wel uit de vele folders die we overal naar toe sturen om ons goede vaderland onder de aandacht van het buitenland te bren gen. Het moet wel heel raar lopen als daarin niet wordt gezinspeeld, al dan niet verpersoonlijkt door kaas- en bloemenmeisjes, op onze dier lijke en plantaardige voortbrengselen. Trouwens, ook onze visserij staat zijn mannetje. En ook al hebben we dan de laatste jaren geen haring meer mogen vangen, de Hollandse maatjes zijn tot in alle uit hoeken van de aarde beroemd. De grote vlucht die onze land- en tuin bouw heeft genomen 5 van de be roepsbevolking van 5,3 miljoen mensen is werkzaam in de agrarische sector en neemt bijvoorbeeld alleen al wat de ex port betreft 18% van de 146,8 miljard gulden aan waarde daarvan voor zijn re kening is voor een belangrijk deel te danken aan het vakmanschap van de agrarische ondernemers; maar ook, en zeker niet in het minst, aan de goede zorgen van de overheid, het onderwijs en de deskundigheid van de vele land bouwkundige onderzoeksinstituten in ons land. Sinds 1940 speelt het Land bouw Economisch Instituut op het ge bied van onderzoek een voorname rol. Afgelopen herfst vierde het LEI zijn 40- jarig jubileum. In het decembernummer van ons maandblad hebben we daar kort bij stilgestaan. Toen ook is beloofd om in een latere uit gave het LEI en zijn plaats in de agrari sche wereld van ons land wat uitvoe riger te belichten. Die belofte willen we thans graag inlossen. Prille loot Directeur prof. dr. A. Maris noemt het LEI met zijn veertig jaar eigenlijk een prille loot aan de stam van het land bouwkundig onderzoek, waarmee in ons land ruim dertig instituten bezig zijn en dat kort geleden als zodanig het hon derdjarig bestaan vierde. Volgens hem houdt het feit dat men pas in 1940 met economisch onderzoek in de land- en tuinbouw is gestart verband met de problemen waarmee de agrari sche sector de afgelopen honderd jaar werd geconfronteerd. Rond de eeuwwisseling werd ons land overspoeld door goedkoop graan uit Directeur prof. dr. A. Maris Noord-Amerika. We stonden toen voor de keus: óf dat graan onbelemmerd bin nen laten komen, óf beschermende maatregelen nemen. De toenmalige regering zag niets in pro tectie - het vrijhandelsprincipe stond bij ons in tegenstelling tot enkele ons om ringende landen hoog in het vaandel ge schreven - zodat de grenzen voor Ame rikaans graan open bleven. In plaats van de Nederlandse landbouw te bescher men ging de overheid er toe over om de boeren te helpen hun produktie te spe cialiseren en te intensiveren. Met dat doel werd een geweldig onderzoeks-, voorlichtings- en onderwijsapparaat op gezet. En wat het onderzoek betreft lag het accent toen niet op de economische aspecten van de land- en tuinbouw, maar op het ontwikkelen van produktie-" verhogende technieken, met name teelttechnieken. Zo zou het de eerste helft van deze eeuw ook praktisch blij ven. Intussen gedijde de agrarische sector in ons land voorspoedig. Nederland had de juiste keus gedaan. De boeren legden zich vooral toe op gespecialiseerde vor men van veehouderij en tuinbouw die veel kennis en vakmanschap, maar ook kapitaal vergden. Er werd hard gewerkt, maar niet alleen op het land. 'Een en an der.' aldus prof. Maris, 'is gepaard ge gaan met veel steun van de toeleveren de, verwerkende en dienstverlenende bedrijven, zoals de coöperatieve krediet instellingen. Zeg maar het hele agri-bu- siness-apparaat, waartussen de klein schalige landbouw zich kon blijven ont wikkelen.' Kostprijsonderzoek Op het einde van de dertiger jaren werd in Nederland een aarzelend begin ge maakt met de invoering van een prijsbe leid. Daardoor kwam er steeds meer be hoefte aan kwantitatieve gegevens over de kostprijs van allerlei produkten. Deze ontwikkeling ging natuurlijk niet voorbij aan onze zo belangrijke, maar ook prijs gevoelige landbouw. En zo gebeurde het dat de toenmalige voorzitter van het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité (KNLC) H. D. Louwes op zoek ging naar een deskundige die zich ten behoeve van de landbouw wilde gaan belasten met kostprijsonderzoek en alles wat daaraan vastzit. Hij kwam terecht bij de jonge econoom J. Horring aan wie hij zijn plannen voorlegde, terwijl beiden gezeten waren aan een tafeltje van het in die dagen bekende Café den Hout in de Haagse wijk Bezuidenhout.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 16