eurovaluta en obligatiemarkt
hun functie in het kredietsyndicaat be
paalde verantwoordelijkheden dragen.
Kort samengevat kan worden gesteld
dat de eurovalutamarkt vrijer, efficiënter
en meestal voordeliger is dan de lokale
kredietmarkt.
Structuur van de euro-obligatie-
markt, kredietvoorwaarden en
voordelen
De ontplooiing van de euro-obligatie-
markt was in eerste instantie het werk
van Amerikaanse banken en twee Lon-
dense 'merchant banks'. In de zeven
tiger jaren is het emissiebedrijf groten
deels in handen gekomen van de conti
nentale Europese banken met Duitse en
Zwitserse banken aan de leiding. De uit
gifte van de euro-obligaties, waarvan
60 in dollars en 20 a 25 in Duitse
marken wordt in de regel verzorgd door
een kleine groep 'managing banks'.
Deze nodigen andere banken uit om als
'co-managers' respectievelijk 'underwri-
ters' op te treden om te helpen bij het
plaatsen van de obligaties bij de beleg
gers. De gemiddelde emissiebedragen
zijn in de orde van $40 miljoen. De in
meerderheid lange looptijden (7-15 jaar)
worden de laatste jaren nog verder op
gerekt door het toenemend gebruik van
leningen met een variabele rente ('floa-
ting rate notes'). Deze obligaties met
meestal een couponrente gebaseerd op
Libor plus een 'spread' geven meer vol
doening aan de alerte beleggers. De
couponrente bij vastrentende leningen
wordt in belangrijke mate afgestemd op
de rendementen van overeenkomende
leningen op de lokale markt.
De kosten van het uitgeven van euro
obligaties zijn relatief hoog met 2 a
2,5 van de hoofdsom.
Kredietzoekenden naar middellang en
lang kapitaal geven vanwege het vast
rentende karakter en de langere looptij
den van euro-obligaties aan deze wijze
van financiering de voorkeur. Bovendien
is door de ruimere keus van emissieva
luta's, het wisselkoersrisico meer be-
i heersbaar. Dit laatste gaat voor de be-
leggers eveneens op, alhoewel van die
zijde vooral de anonimiteit, dat wil zeg
gen het belastingvoordeel, voorop staat.
De vooruitzichten voor de euro-
markten en het controleprobleem
Tot de factoren die de euromarkten tot
de grootste en sterkst groeiende onder
delen van de internationale kapitaal
markt maakten, dient zeker te worden
vermeld de nauwelijks bestaande offi
ciële reglementering van het buiten
lands kredietbedrijf, alsmede de per
land uiteenlopende toepassing van li-
quiditeitsvereisten. Vooral de 'offshore'
centra leggen in dit verband praktisch
I geen belemmeringen in de weg. De
groei van de euromarkten overtrof tot
nu toe die van de wereldhandel, het
geen in nauw verband staat met het on
evenwichtige verloop van de betalings
balansen.
Zolang in een en ander geen noemens
waardige verandering optreedt, is er alle
reden om te veronderstellen dat de
euromarkten op basis van de geboden
faciliteiten in omvang zullen blijven toe
nemen.
In weerwil echter van algemene erken
ning van de onmisbare functie van deze
financiële markten, worden de prakti
sche uitwerkingen niet zonder gevaren
gezien. Vooral op bedrijfseconomisch en
geldpolitiek gebied. Ten aanzien hiervan
is vanaf het midden van de zeventiger
jaren op internationaal niveau officieel
overleg ontstaan. Het is natuurlijk van
zeer groot belang dat banken een ge
zond bedrijfseconomisch beleid voeren
dat zich uitstrekt tot over hun buiten
landse vestigingen, waarvoor een moe-
j derbank financieel en moreel verant-
j woordelijk is. De voorschriften die de
nationale monetaire autoriteiten hier
omtrent hanteren beperken zich ge
woonlijk tot de in het eigen land geves
tigde instellingen. Ook de informatie
plicht hierover strekt zich niet verder uit.
De zwakte van deze toestand is dat
j moederbanken en buitenlandse vesti
gingen onder verschillende voorschrif-
I ten vallen of er zelfs deels geen toezicht
bestaat zoals bij vestigingen in 'off-
shore'-centra. Een eerste stap om hierin
j verbetering aan te brengen is door mid-
i del van het organiseren van het zoge
naamde 'prudentiële' toezicht op gecon
solideerde basis. Dit houdt in dat de
J moederbank en de buitenlandse vesti
gingen als één geheel worden be
schouwd en bij voorkeur onder het toe
zicht komen van de autoriteit van het
land van de moederbank.
De Nederlandsche Bank is hierin vanaf
maart 1977 vooropgegaan, terwijl haar
speciale inzet er in 1979 toe leidde dat
de presidenten van de centrale banken
binnen de Groep van Tien (belangrijkste
J industriële landen) unaniem de hoop
uitspraken dat het consolidatiebeginsel
in breder verband zou worden inge
voerd. Tot nu toe zijn slechts enkele lan
den ertoe overgegaan. De discussie is
evenwel nog in volle gang.
j Wat de geldpolitieke zaken betreft
wordt vooral gewezen op de inflatie-in
vloeden van de eurokredietverlening en
het feit dat het monetair toezicht uitslui
tend op de binnenlandse kredietverle
ning is gericht. Een toenemende officië-
j Ie belangstelling is derhalve ontstaan
naar de beheersbaarheid van de inter
nationale kredietverlening door banken.
In het middelpunt van de discussie staat
het voorstel om verplicht aan te houden
reserves op eurovalutadeposito's toe te
passen. In algemene zin dient men zich
af te vragen of de nationale monetaire
autoriteiten bij een verdere internatio
nalisering van het bankwezen niet meer
oog zouden moeten hebben voor de li
quiditeitscreatie via externe kredietver
lening. Dat ook dit meer en meer wordt
onderkend moge blijken uit de beslis
sing binnen de Groep van Tien om geza
menlijk op regelmatige en systemati
sche wijze de internationale bankactivi-
teiten te schaduwen, mede op basis van
een halfjaarlijkse beoordeling van de in
ternationale bankstatistieken. Door mid
del van dit nadere toezicht zou tevens
een raamwerk voor nog verdere samen
werking kunnen ontstaan.