agrarische
vrouwen
meer voor het
voetlicht
In de Nederlandse land- en tuinbouw
worden vele taken door vrouwen
uitgevoerd. Dit vloeit voort uit de
bedrijfsstructuur met in hoofdzaak
gezinsbedrijven. De agrarische vrouw
ontwikkelt zich steeds meer van
meewerkende vrouw tot mede
ondernemer. Een ontwikkeling die in
het beleid meer aandacht vraagt.
overwegingen wenselijk is. Een te hoge
rente belemmert de investeringen en
een te hoge wisselkoers vermindert de
concurrentiepositie van de exporteurs.
De economische activiteit wordt hier
door te sterk aangetast. Ook voor een
herstel van de wereldvraag is een we
reldwijde verlaging van de rente wense
lijk. In dit verband pleit de OESO ervoor
dat de hoge inflatielanden zich in het
vraagbeperkende beleid met name rich
ten op beperkingen van de overheidsuit
gaven.
Behalve het algemeen vraagbeperkende
beleid gericht op de bestrijding van de
inflatie geeft de OESO nog drie specifie
ke beleidsterreinen aan:
a vermindering van de afhankelijkheid
van geïmporteerde olie;
b het voeren van een inkomenspolitiek
welke erop gericht moet zijn de huidige
matige loonontwikkeling te continue
ren, ook als het conjuncturele herstel is
ingezet;
c verbetering van de aanbodzijde van
de economie. Dat wil zeggen waar mo
gelijk belemmeringen uit de weg ruimen
die het bedrijfsleven ondervindt bij het
op de markt brengen van Inieuwepro-
dukten.
Samenvattend kan gesteld worden dat
de westerse economie een herstelfase
tegemoet gaat, welke evenwel een zwa
re wissel trekt op het door de OESO ver
onderstelde vertrouwen van het be
drijfsleven in de economie, als ook op
de matige eisen zowel van de kant van
loontrekkenden als van de olieprodu
centen.
Oplossing van het omvangrijke werk
loosheidsprobleem, vooral ook onder
jongeren, is hierbij op korte termijn nog
niet in het vizier.
De Nederlandse land- en tuinbouw wordt in overgrote
mate in de vorm van gezinsbedrijven uitgeoefend. De
arbeid en het bedrijfsvermogen worden in hoofdzaak
door de gezinsleden geleverd. Dit sluit niet uit dat er
daarnaast één of enkele arbeidskrachten van buiten
het gezin werkzaam zijn. Zo worden ook tuinbouwbe
drijven, die in het seizoen nog wel enkele extra wer
kende werkkrachten inzetten, tot de gezinsbedrijven
Ir. J. H. Egberink
gerekend. De inzet van het gezin ten behoeve van het
bedrijf en omgekeerd de afhankelijkheid van het be
drijf, staat ook dan centraal.
Naast de man is het vooral de vrouw die vorm geeft
aan het gezinsbedrijf. In deze tijd van discussie over de
rol van de vrouw is dit een bijzonder gegeven voor de
land- en tuinbouw. Overigens niet alleen daar. In vele
kleinere bedrijven, zoals de detailhandel en de horeca,
kennen we soortgelijke situaties.
Evenals elders, is er de laatste tijd in de landbouw een
toegenomen belangstelling voor de plaats van de
vrouw in werk, gezin en maatschappij.
In de landbouworganisaties en de boerinnen- en plat
telandsvrouwenorganisaties is de afgelopen periode
aan de hand van een discussienota van het Landbouw-