drijfsleven ter beschikking te stellen.
Het gaat hier om een verruiming van het
op grond van artikel 25 van de Wet Toe
zicht Kredietwezen te voeren beleid. De
belangrijkste aspecten van deze verrui
ming zijn, dat een verklaring van geen
bezwaar zal worden verstrekt door De
Nederlandsche Bank vanwege de Minis
ter van Financiën indien de desbetref
fende directe dan wel indirecte (via een
participatiemaatschappij verworven)
deelneming:
a een minderheidsdeelneming is;
b ten tijde van de aanvraag een bedrag
van f 2,5 miljoen niet te boven gaat;
c voor een termijn van in beginsel ten
hoogste vijf jaar wordt aangehouden;
verlenging van deze termijn, mits deug
delijk gemotiveerd, is niet uitgesloten.
Het totaalbedrag van deze deelnemin
gen mag per kredietinstelling een zeker
maximum (enkele procenten) gerela
teerd aan het eigen vermogen van die
instelling niet overschrijden.
Traditioneel richt althans het Neder
landse bankwezen zich op de verschaf
fing van niet-ondernemend vermogen.
Financieringen worden in het algemeen
verstrekt op basis van aan de balansver
houdingen van cliënten afgemeten ze
kerheden. Vanouds spelen - in het bij
zonder ook in de Rabobankorganisatie-
andere factoren een rol zoals het ver
trouwen in de persoon van de krediet
nemer, de verwachte (winst)ontwikke-
ling van zijn bedrijf en de maatschappe
lijke verantwoordelijkheid van de bank.
De betekenis van deze factoren ten op
zichte van die van de materiële zekerhe
den is allengs toegenomen, hetgeen on
der meer blijkt uit het feit dat de gesig
naleerde stijging van de verhouding tus
sen vreemd en eigen vermogen in het
bedrijfsleven vooral tot stand is ge
bracht door bankfinanciering. De grote
waarde die banken hechten aan besten
dige relaties met hun cliënten is voor
deze verschuiving in de normen die aan
de kredietverlening worden gesteld
mede verantwoordelijk en maakt het te
vens gewenst dat, nu in een toenemend
aantal gevallen de grenzen van die
normverschuiving worden bereikt, het
dienstbetoon aan de cliënten kan wor
den voortgezet op basis van aanvullen
de ondernemende financieringsvormen.
Geen extra schakel van krediet-
bedrijf
Hoewel de verschaffing van onderne
mend vermogen wenselijk kan worden
geacht als aanvulling op de gebruike
lijke commerciële kredietverlening,
dient deze activiteit niet beschouwd te
worden als een extra schakel in de ke
ten van het kredietbedrijf. Verschaffing
van ondernemend vermogen, het met
eigen middelen direct of indirect deel
nemen in een onderneming, onder-
I scheidt zich in twee opzichten princi
pieel van de gebruikelijke financierings
vormen:
a de hoofdsom wordt in beginsel op
basis van permanentie en zonder mate
riële zekerheden in de onderneming ge
ïnvesteerd. Dat wil niet zeggen dat par
ticipaties niet zouden kunnen worden
I verkocht - dat is zelfs de bedoeling
maar anders dan bij een lening ont-
vangt de bank haar investering niet via
(al dan niet uitgestelde) aflossingen of
via uitwinning van de zekerheden terug.
b de vergoeding voor het ter beschik
king gestelde bedrag is uitsluitend af
hankelijk van het bedrijfsresultaat. Bo
vendien zal winstuitkering veelal achter
wege blijven ten einde de interne finan
cieringsmogelijkheden van de onderne
ming te vergroten, zodat de vergoeding
eerst gerealiseerd kan worden in de
vorm van vermogenswinst bij afstoot
van de participatie.
Deze principiële verschillen maken het
niet gewenst dat de beoordeling en be
slissing omtrent het verschaffen van on
dernemend vermogen door dezelfde in-
i stanties plaatsvinden als die, welke voor
de gebruikelijke kredietverlening gelden.
Dit hangt niet zozeer samen met het feit
dat bij de verschaffing van onderne-
mend vermogen in hogere mate nog
dan bij de kredietverlening de beoorde-
ling van de onderneming op al haar rele
vante aspecten - zoals management, fi
nanciering, organisatie, administratie,
marktpositie en commercialiteit - dient
plaats te vinden, hoewel deze overwe
ging niet geheel zonder betekenis is,
maar zo'n scheiding is vooral gewenst
om duidelijkheid in de onderscheiden
verantwoordelijkheden te verschaffen,
zowel intern-organisatorisch als in rela
tie tot de cliënten.
Een zwaarwegend argument daarvoor is
ook, dat een participatie meer en anders
dan een krediet een blijvende begelei
ding vergt. Hoewel de bedoeling van de
participatie stellig niet is de rol van de
j ondernemer over te nemen, of een ge-
detailleerde zeggenschap in de onder-
I neming te verwerven, is zowel de juridi
sche als de feitelijke betrokkenheid van
de bank als 'bankier' een andere dan die
als 'participant'. Ten slotte dient be
dacht te worden dat participaties krach
tens de voorschriften van De Nederland
sche Bank maar ook uit een oogpunt
van omloop van vermogen en realisatie
van vermogenswinsten na verloop van
tijd afgestoten moeten worden. Het is
doelmatig de kennis en kunde op dit ge
bied te concentreren in een aparte
eenheid, waaraan dan ook de afstoot-
j taak kan worden opgedragen.
Al met al zijn er voldoende argumenten
om de activiteit 'verschaffing onderne
mend vermogen' apart en buiten de kre-
dietverlening te plaatsen. Dit impliceert
overigens niet, dat er geen relatie tus
sen deze activiteiten zou zijn, integen-
1 deel. In de eerste plaats zullen in de
sfeer van de kredietbeoordeling geval
len worden gesignaleerd die in aanmer
king komen voor doorverwijzing naar de
activiteit 'verschaffing ondernemend
vermogen', die dan ook gebruik kan ma
ken van het reeds verrichte kredieton-
derzoek. In de tweede plaats zal partici
patiefinanciering veelal vergezeld gaan
van kredietfinanciering.
Verkoop; aan welke partijen?
Een van de centrale problemen van de
participatiefinanciering is de vraag aan
welke partij(en) de participatie te zijner
tijd zal worden verkocht. In dit verband
is de aankondiging van belang dat de
Vereniging voor de Effectenhandel in de
loop van 1981 met een zogenaamde pa
rallelle markt voor aandelen van start
hoopt te kunnen gaan.
Notering van de desbetreffende onder
nemingen op deze markt, zou de afstoot
van participaties zeker vergemakkelij
ken. Het is echter zeer de vraag of deze
weg naar de (parallelle) beurs voor veel
kleine en middelgrote ondernemingen
realistisch geacht mag worden, zodat
veelal naar een andere oplossing zal
moeten worden gezocht. Mogelijkheden
in dit verband zijn:
- verkoop van de participatie aan de
desbetreffende onderneming. Deze op
lossing stelt overigens wel hoge eisen
aan de rentabiliteit van de onderne
ming, omdat de solvabiliteit ook na zo'n
operatie aanvaardbaar dient te zijn. Bo
vendien moet worden opgemerkt dat de
inkoop van de participatie door de on
derneming zelf als min of meer oneigen
lijk gebruik van de participatiefinancie
ring moet worden beschouwd; het gaat
bij een dergelijke financieringsvorm im
mers om permanent aan de onderne
ming ter beschikking te stellen midde
len.
- verkoop van de participatie aan de
ondernemer/meerderheidsaandeelhou
der. Een optie op deze mogelijkheid
zal de aantrekkelijkheid van de partici
patiefinanciering voor de ondernemer
waarschijnlijk vergroten. Voor zover de
betrokkene voor zo'n transactie te wei
nig eigen middelen ter beschikking
heeft - hetgeen te verwachten is zul
len uit de onderneming of via borgstel
ling door de onderneming middelen
moeten worden verworven. Deze oplos
sing is overigens niet zonder fiscale
complicaties.
- verkoop van de participatie aan der
den. De identiteit van deze partij(en) kan
van verschillende aard zijn. Gedacht kan
worden aan nieuwe ondernemende
partners, vermogende particulieren, in-