de vrouwelijke
ondernemer
11
Enige tijd geleden bracht
een delegatie van de
Nederlandse Unie van
Vrouwelijke
Bedrijfshoofden een
bezoek aan onze centrale
bank in Utrecht. Bij die
gelegenheid is ook de
positie van de vrouwelijke
ondernemer aan de orde
gekomen. Voor de
redactie was dit
aanleiding mevrouw
J. Bindt-de Haan,
presidente van de Unie,
uit te nodigen om
daarover haar mening te
geven.
J. Bindt-de Haan
presidente
Nederlandse Unie van
Vrouwelijke
Bedrijfshoofden
Om de plaats van de vrouwelijke ondernemer in het bedrijfsleven van onze
tijd te kunnen begrijpen, zal het nodig zijn terug te zien naar vroegere tij
den, want ook toen was de rol van de vrouw veel belangrijker dan de
meeste mannen wilden erkennen.
Ik wil dan niet uitweiden over het begin van onze jaartelling, toen reeds een
strikte arbeidsverdeling plaats vond tussen mannen en vrouwen. De man
ging op jacht en zorgde voor vlees en vis - de dierlijke eiwitten dus - terwijl
de vrouwen het land bewerkten, dat de nodige granen en groenten ople
verde.
Van een bedrijfsleven was toen nog geen sprake, omdat men, alles wat
men produceerde, ook zelf consumeerde.
Maken we nu een sprong naar de
middeleeuwen, dan zien we, dat zowel
op het platteland, in de agrarische be
drijven, als in de steden in de ambachte
lijke bedrijven, de man en de vrouw
nauw zijn gaan samenwerken. Al te gro
te bezwaren ten aanzien van het gezin
gaf dit niet, want meestal woonde men
bij het bedrijf en bovendien was er vaak
nog wel een grootmoeder in huis, die
een oogje op de kinderen kon houden.
Niet, dat de vrouw in die tijd officieel
iets in te brengen had, want de man
was de baas over de financiën, ook over
het geld, dat de vrouw bij haar huwelijk
had ingebracht, terwijl er van een eigen
beroep of een eigen inkomen voor de
vrouw helemaal nog geen sprake was.
Opleidingskansen voor de vrouw waren
er niet, behalve misschien in een enkel
geval wat eenvoudig lezen, schrijven en
rekenen. Hierdoor was het uitgesloten,
dat een vrouw lid van een gilde kon
worden.
De gildemeesters waren in die tijd be
hoorlijk in aanzien en kwamen, als men
van standen wil spreken, direct na de
adel en de geestelijkheid. Van een de
tailhandel kon men toen nog niet spre
ken en het waren de reizende marskra
mers bij wie men de artikelen kocht, die
men niet regelmatig nodig had.
Laten we echter de waarde van de in
breng van de vrouw in deze tijd niet on
derschatten. Zij was het immers, die als
boerin met de artikelen naar de markt
ging om deze te verkopen? Ook bij de
ambachten was het dikwijls de vrouw,
die met de klanten onderhandelde en de
prijzen maakte. De man was gewoonlijk
de technicus en/of kunstenaar, die pro
beerde een zo goed en zo mooi mogelijk
produkt te maken en de financiële be
slommeringen maar liefst aan zijn
vrouw overliet.
Toen, door de bevolkingsaanwas en de
vele technische uitvindingen de gilden
en het ambacht steeds meer naar de
achtergrond gedrongen werden, zag
men het ontstaan van een detailhandel,
die de te verkopen goederen direct van
de fabrieken of de agrarische bedrijven
betrok.
Omdat deze detailhandel aan de ene
kant niet paste bij de adel, de geestelijk
heid en de fabrikanten en aan de andere
kant niet bij de grote bevolkingsgroep,
die als arbeiders in de fabrieken werkte,
ging men spreken van de 'MIDDEN
STAND'.
Het spreekt vanzelf, dat ook de vrouwen
van de 'Middenstanders' een belangrij
ke functie hadden in het bedrijf, want zij
waren ook hier weer meestal de verko
pers van de ingekochte artikelen. Het is
dan ook niet verwonderlijk, dat de
vrouw zich ook met de inkoop wilde be
moeien.
Laten we ons goed realiseren, dat de
grootwinkelbedrijven, die wij vandaag in
Nederland kennen, alle als kleine detail
zaken begonnen zijn en dat de inbreng
van de vrouw van de ondernemer in
deze expansies dan wel niet in geld kan
worden uitgedrukt, maar zeer zeker van
grote waarde geweest is.
Voor het juiste begrip van de vandaag
nog geldende opvattingen t.a.v. de ge
huwde werkende vrouw, is het nodig te
rug te blikken naar het begin en het