ondernemerschap in branding sen. Somber over een reële bijdrage van on dernemerszijde aan de maatschappe lijke discussie ben ik niet. Een onderne mer is gewend met veranderingsproces sen om te gaan. Een goede ondernemer initieert althans in economische zin die processen zelf. Het uitbreiden van die kenmerkende eigenschap van de onder nemer tot sociale en maatschappelijke doeleinden moet om die reden mogelijk zijn. Ik ken trouwens voldoende onder nemers, die het inzicht en de flexibiliteit hebben hun onderneming in een goed samenspel met 'de omgeving' te leiden. Economische problemen In veel sectoren is de economische pro blematiek, waarvoor ondernemers staan, niet gering. Afname van (de groei van) de omzet en stijgende kosten bren gen veel ondernemingen in grote moei lijkheden. De oorzaken van de economi sche stagnatie zijn voldoende bekend en ik ga daarop dan ook niet nader in. Wel wil ik met nadruk uitspreken, dat bedoelde oorzaken veelal van externe aard zijn en als zodanig niet aan de on dernemers zijn te wijten. Verhalen over een in algemene zin falen van de onder nemers willen er bij mij op grorid van mijn ervaringen in veel bedrijfstakken niet in, ook al komen missers voor; on dernemers zijn echter ook mensen en kunnen derhalve fouten maken. Komen die fouten voort uit onbekwaamheid of plichtsverzaking, dan zal overigens niet geaarzeld moeten worden de leiding te vervangen. Wat ik wel aan ondernemersland zou willen verwijten is, als men bij de pak ken zou gaan neerzitten. Een onderne mer, die niet rusteloos zoekt naar uitwe gen, naar nieuwe wegen, maakt zijn ei gen (terechte) pretentie niet waar, nl. dat hij bezig is een onzekere toekomst te vertalen in een zo goed mogelijk be rekenbaar en aanvaardbaar risico. Dat zal wellicht in ons slechte economi sche getij niet altijd lukken, maar de plicht tot het zoeken naar oplossingen is er niet minder om. Met name in mijn werk bij de Nehem is het mij opgeval len, dat in allerlei sectoren, hoe slecht de vooruitzichten soms ook zijn, onder nemers voorkomen, die het goed doen, mede omdat de echte ondernemers geest niet is uitgeblust. Als dit wel zou gebeuren, zou het er met onze econo mie in het algemeen en met het onder nemerschap in het bijzonder slecht uit zien. Uiteraard weet ik, dat er veel tegen zit bij het streven naar een gezonde conti nuïteit van ondernemingen. Ik noem de algemene economische stagnatie, het grote tekort aan risicodragend kapi taal 1), het niet erg inspirerende en niet consistente beleid van overheidswege (een weifelend macrobeleid, te veel op behoud gerichte individuele steun en te weinig op aanpassing en vernieuwing gerichte impulsen, geen duidelijke uit spraken over een globaal beleid versus j een meer gericht beleid), verstarring op de arbeidsmarkt, onvoldoende samen- j werking tussen de sociale partners en tussen ondernemers op sectorniveau, I de angst bij veel ondernemers om door j de publieke opinie te worden veroor deeld als een door hen ondernomen ac tiviteit niet succesvol afloopt. Maar de moed verliezen behoort niet in het voca bulaire van een ondernemer voor te ko men. De vraag moet uiteraard gesteld wor den, of er reële kansen zijn dat actieve inspanningen tot succes kunnen leiden. Gegeven de stagnatie in de wereldeco nomie kan die vraag niet zonder meer bevestigend worden beantwoord, zeker niet voor grote delen van onze industrie. Toch meen ik, dat ons land over vol doende talent en know-how beschikt om onze te eenzijdige en daardoor j kwetsbare industrie om te buigen. Een doelmatig vernieuwingsbeleid, niet al leen gericht op technische verbeterin gen en nieuwe produkten maar ook en vooral op nieuwe markten is daarvoor nodig. Is het misschien zo, dat wij door de gunstige zestiger jaren te weinig oog hebben gehad voor mogelijk slechtere tijden en dat wij met onze plannen te weinig en niet tijdig genoeg op de sterk veranderende omstandigheden hebben ingespeeld? Ik denk dat dat zo is. Door een gericht innovatiebeleid, waartoe van de over heid doeltreffende impulsen mogen worden verwacht en waarbij meer sa- menwerking tussen ondernemers be- langrijk is, kan de opgelopen achter- stand wellicht (voor een deel) worden ingehaald. In dit kader zal vooral gelet moeten worden op middelgrote en klei- I nere industriële ondernemingen. Ik denk, dat in die ondernemingen een goed potentieel beschikbaar is om het vernieuwingsbeleid gestalte te geven. Interessant is in dit verband, dat volgens de Voortgangsnota Economisch Struc tuurbeleid (sept. 1978) het verlies aan werkgelegenheid in de industrie in de periode 1970-1976 rond 190 000 ar beidsplaatsen bedroeg, waarvan circa 5000 in de ondernemingen met een per soneelssterkte tot 500 man. Het aan deel van deze groep ondernemingen in de totale werkgelegenheid in de indus- V Zijn de banken terzake voldoende di ligent? Ik kan dat als outsider onvol doende beoordelen, maar een 'on dernemend' bedrijfsleven is ook voor de banken van groot belang. trie steeg in genoemde periode dan ook van 47 tot 56 Kennelijk vertonen de middelgrote en kleinere ondernemin gen een grotere weerstand en wellicht een grotere veerkracht en flexibiliteit. Die kenmerken komen bij een op ver nieuwing gericht beleid ons bijzonder i goed van pas. Dit deel samenvattend meen ik, dat de situatie weliswaar ongunstig is maar niet uitzichtloos. De gedegen studie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 'Plaats en toekomst van de Nederlandse Industrie' alsmede de recente interessante ideeën van de voorzitter van de SER dr. J. de Pous, to nen aan, dat er wel degelijk kansen zijn. Veel zal echter afhangen van de aanpak en het doorzettingsvermogen van on dernemers. Afsluiting Grijpen moedeloosheid en passiviteit in ondernemersland om zich heen? Zo dat waar zou zijn is dat een slechte zaak. Toegegeven, maatschappelijke veran deringen voltrekken zich snel en indrin gend; de economische problemen zijn groot. Dienovereenkomstig wordt een groot aanpassings- en incasseringsver mogen van ondernemers gevraagd. Maar de samenleving heeft er recht op, dat de ondernemer én economisch én maatschappelijk blijft ondernemen, d.w.z. dat hij in gewijzigde en vaak moeilijke omstandigheden naar nieuwe wegen blijft zoeken, ook al is succes niet bij voorbaat verzekerd. Als een on dernemer de uitdagingen van deze tijd niet aan wil of aandurft, dan heeft hij niet de ondernemersgeest om het moei lijke maar tevens ook boeiende onder- nemerschap uit te oefenen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1981 | | pagina 10