de glazen vogels van de tuin De wintergasten zijn er weer. Ko perwieken en kramsvogels zijn met andere vliegende treklus- tigen uit het noorden naar onze streken afgezakt. Dat scharrelt wat rond in groepen en als ze bij een koude-inval tot de vuurdorens in de stadstuintjes door dringen, vallen ze zelfs iemand op, die alleen van mussen en drijfsijsjes weet. Maar een ornitholoog zal ons veel meer kunnen vertellen. Hij weet of de trek vroeg of laat, sterk of zwak was. Hem ontgaat het niet als de trekroute ineens blijkt af te wijken van een jarenlang ge volgd patroon. En frappant, hij kan die afwijking vaak nog verklaren ook. Die vogels en het jaargetijde inspireren me tot een drieste vergelijking: ook wij kijken naar een soort trek, het hele jaar door. In ons vak trekt voortdurend het bedrijfsleven in al zijn schakeringen voorbij. Is er een versnelling, rimpeling of vertraging in het patroon, dan kunnen we dat vaak als één der eersten opmer ken. En dan begint het voor ons eigenlijk pas goed! Een mooi voorbeeld daarvan kwam ik dezer dagen tegen. Dat betrof heel pro zaïsch de financiering van glastuin bouwbedrijven. Geen onderwerp dat ik hier in zijn volle breedte ga uitmeten. Het verdient trouwens verdere bezin ning en het zal, denk ik, ook in veel wij dere kring wel aan de orde komen. Maar zelf iets uit mijn eigen schooi klappend, mag ik het wel aanhalen als een school voorbeeld voor de wijze waarop wij ons als financier willen opstellen, zodra wij veranderingssymptomen in de 'trek' van een bedrijfssector ontwaren. Een dynamische sector, die glas tuinbouwi Vooral als we aan de zwaar verwarmde kassen den ken, waar de rozen, chrysanten, toma ten, komkommers, paprika's en potplan ten gedijen. De grote stoot daartoe werd in de 50er en 60er jaren gegeven, toen de koude kasjes plaats gingen ma ken voor de verwarmde warenhuizen. De glastuinders hebben, ondernemend als zij zijn, laten zien wat ze konden en hebben grote investeringen aangedurfd. Onze banken deden volop mee: mo menteel zijn wij voor 3/2 a 4 miljard bij de financiering van de glastuinbouw be trokken. En het moet gezegd, de ont wikkeling die volgde was gunstig. Er was gemiddeld een bevredigende renta biliteit, de glasopstanden waren be drijfseconomisch nog weinig aan het verouderen, het onroerend goed steeg relatief in waarde en het belangrijkste was, dat er steeds een redelijk perspec tief bestond. Dat laatste kunnen we in onze tijd he laas niet zonder meer aannemen. De trend lijkt bij de intrede van de 80er ja ren te zijn omgebogen. De waarde-ont- wikkeling van het onroerend goed is on zeker geworden: zelfs bij vrijwillige ver koop blijken bedrijven soms nauwelijks verkoopbaar te zijn voor de getaxeerde waarde. Ernstiger nog zijn de kostenstij gingen. In de 70er jaren zagen we al een enorme verzwaring van de belangrijkste kostenposten: energie met 370 arbeid met 300 Zullen de opbreng sten de stijgende kosten kunnen blijven volgenIn de laatste jaren is dat nog ongeveer gelukt. Maar wat gebeurt er als de aardgasprijzen zoals verwacht wordt nog sneller zullen stijgen? Zal het verwarmde glasareaal elders in Noord- Europa uitgebreid worden of gaat men daar door de hoge energieprijzen juist minder stoken? Neemt de import uit Zuid-Europa toe en komen de opbreng sten van onze tuinders ook daardoor on der druk te staan? Van enorm belang is ook of het huidige structurele verschil in stookkosten tussen Nederland en om ringende landen verkleind wordt. Allemaal vragen, waarop je graag een antwoord zou willen hebben. Vast staat echter, dat van de ondernemers een groot aanpassingsvermogen gevraagd zal worden! Zij staan na die van 20-30 jaar geleden, als het ware voor een tweede omschakeling. En dat roept ons op tot een nieuwe bezinning op het fi nancieringsbeleid en de methodiek daarvan. Het is een verschijnsel, dat iets in beweging kan zetten. Zo ging het ten slotte ook met de aanzet die tot het be faamde Rapport Landbouwkrediet van 1959 geleid heeft. Deze vergelijking mag ver gezocht zijn, maar ook toen ging het erom de financiering zo goed mogelijk op de zich wijzigende omstan digheden en mogelijkheden te doen aansluiten. Die omschakeling vergt in veste- ringen. Nieuwe methoden van een energiebesparing, b.v. meer produktie per m2, energie-arme kassen, alternatieve verwarmingssystemen, steenwolteelt e.d. moeten eerst gefi nancierd worden eer zij hun geld op brengen. Zal de ondernemer die weg in slaan, zal hij dat financieel kunnen trek ken? We kunnen rustig aannemen, dat de reacties van de diverse bedrijven in ie der geval heel verschillend zullen zijn. Koplopers, die zich in sterke mate aan de energieproblematiek aanpassen, zul len we tegenkomen bij kapitaalkrach-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 4