de veerkracht van landbouwbedrijven en landbouwbeleid In sommige opzichten heeft de land- en tuinbouw eigenschappen van een veer. Spankracht, als het gaat om snel reageren op nieuwe ontwikkelingen of het benutten van nieuwe afzetmogelijkheden. Maar ook veerkracht in moeilijker tijden, wanneer bijvoorbeeld de weersomstandigheden tegen zitten of de opbrengstprijzen een tijdlang tegenvallen. Spankracht vereist veerkracht, zo leert ons de mechanica. vervolg kottervisserij van pag. 19 wat onstabiel karakter. Dit komt door dat jongere vissen in de vangst verte genwoordigd zijn, met als gevolg dat de vangstresultaten in grote mate afhanke lijk zijn geworden van nieuwe jaarklas sen die boven de minimummaat groei en. In dit verband is het een lichtpunt dat de tong jaarklasse van 1979, die na de strenge winter geboren werd, talrijk schijnt te zijn. Deze jaarklasse zou in 1981 en 1982 voor toenemende tong vangsten kunnen zorgen. Voor schol, de tweede belangrijke vissoort voor de kot tervisserij is nog steeds sprake van een redelijk evenwicht tussen visserijdruk en omvang van de stand. Het beleid van de individuele onder nemers Structurele factoren zoals hierboven werden genoemd kunnen uiteraard niet los worden gezien van de beslissingen van de afzonderlijke ondernemers. Er moet dan speciaal gewezen worden op de te optimistische verwachtingen die steeds weer bij velen van hen ontstaan in, of na enkele jaren van uitstekende bedrijfsuitkomsten. Deze hausse-stem ming leidt dan tot een overreactie in de vorm van talrijke nieuwbouwopdrach- ten, mede in de hand gewerkt door de twee eerstgenoemde structurele tekort komingen. De instelling van menige kottervisser wordt goed getypeerd in een reportage in het vakblad 'De Visserijwereld' van 5 juni jl.2. Sprekend over de ontwikkelin gen in de kottervisserij en meer in het bijzonder over de olieprijsstijgingen merkt een jonge kottervisser hierin op: 'Het is een natuurlijk saneringsproces. Wie niet meer mee kan, valt af. Investe ren moet, aarzel je dan is de kans groot dat het voorgoed voorbij is.' De opvatting 'investeren moet' en dan vooral in de zin van investeren in een groter schip kan echter geen dogma zijn waarop men onder alle omstandighe den kan vertrouwen. Het lijkt erop dat veel kottervissers in onderlinge concur rentie te veel op elkaar letten en te wei nig echt de consequenties trekken uit de veranderde omstandigheden. Het ge zegde 'investeren moet' kan wel tot op zekere hoogte zijn geldigheid blijven be houden, doch dan gaat het speciaal om investeringen waarmee het bedrijf kan worden aangepast aan de sterk gewij zigde omstandigheden. Niet investeren kan echter wel eens ver standiger zijn, met name wanneer ge streefd wordt naar consolidatie van de financiële positie. Financiële reserves en een veilige financiering kunnen goud waard zijn wanneer het bedrijf moeilijke jaren voor de boeg heeft. Eigenaren van kotterbedrijven die een dergelijk beleid willen uitvoeren doen er verstandig aan een deskundige accountant of beleg gingsadviseur om raad te vragen met het oog op een verantwoorde belegging van liquiditeiten. Het valt te hopen dat in de komende, waarschijnlijk ongunstige jaren voor de kottervisserij geen proces van koude sa nering ontstaat. Het zou echter van wei nig inzicht getuigen indien uit financie ringsoogpunt de alarmklok zou worden geluid. Enerzijds zullen vrijwel alle ban ken met de kredietverlening aan de kot tervisserij minder ver zijn gegaan dan sommige banken in 1973/74. Anderzijds heeft de diepe crisis in de jaren 1974 t/m 1976 geleerd dat op kassaldobasis vele bedrijven een moeilijke periode door kunnen komen. 2 Ton Borghouts: 'Olieprijs en schaarste maken vis duur'. Visserijwereld 5 juni 1980. Kosten zonder uitgaven In de Memorie van Toelichting bij de Landbouwbegro ting wijst minister Braks op die veerkracht van de land en tuinbouw. In het bijzonder doelt de bewindsman daarbij op de financiële veerkracht van de gezinsbedrij ven. Het werk in deze bedrijven wordt voornamelijk verricht door de ondernemer zelf en zijn gezinsleden. Een deel van het vermogen is eigen vermogen van de ondernemer en zijn vrouw. De minister ziet een belang rijk stuk veerkracht doordat de kosten van eigen arbeid Ir. J. H. Egberink of die van meewerkende gezinsleden en de kosten vari het eigen vermogen geen werkelijke uitgaven zijn. Op die manier zit er in het gezinsbedrijf een buffer, die in slechte tijden aangesproken kan worden. Deze presentatie door de minister heeft in de georgani seerde landbouw vraagtekens en ook kritiek opgeroe-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 30