1973
1976
1979
606
547
500
2706
2296
2175
113,3
113,5
131,6
285,8
322,3
420,4
142,6
198,9
229,8
143,2
123,4
190,6
16,7
29,5
23,5
111,8
108,5
138,9
14,7
-14,6
28,2
Dit blijkt uit enkele cijfers betreffende
de financiële positie aan het eind van
1978. Op dit tijdstip, dus voordat de
stroom nieuwbouwopdrachten op gang
kwam, maakte het eigen vermogen voor
een gemiddeld kotterbedrijf bijna 69
uit van het balanstotaal. Op dit tijdstip
beschikte ongeveer 75 van het totaal
aantal bedrijven over 50 of meer ei
gen vermogen. Opmerkelijk is hierbij dat
de bedrijven die in de periode 1973 t/m
1975 een nieuw schip in de vaart brach
ten niet belangrijk van dit algemene
beeld afweken. Bij de bedrijven met één
schip boven 1100 pk en de grotere rede
rijen, die alle ten minste één schip in de
vaart brachten in de genoemde periode,
maakte het eigen vermogen aan het
eind van 1978 respectievelijk 63% en
68,5 uit van het balanstotaal.
kottervisserij
teringsgolven, na enkele jaren met goe
de of zeer goede bedrijfsresultaten. Een
dergelijke investeringsgolf trad op in
1973/74, terwijl de uitstekende bedrijfs
resultaten in 1978 en 1979 de aanlei
ding vormden tot een nieuwe investe
ringsgolf in 1979/80.
Nieuwe investeringsgolf
De huidige investeringsgolf omvat naar
schatting ten minste een 65-tal kotters,
die voor een belangrijk deel reeds in de
vaart gekomen zijn. Een verschil met de
vorige investeringsgolf van 1973/74 is
dat er nu geen sprake is van een geheel
nieuwe generatie kotters met sterkere
Enkele totaalcijfers voor de kottervisserij
Aantal schepen
Aantal opvarenden
Aanvoer (min. kg)
Besomming
Non-factorkosten
Netto-toegevoegde waarde
Waarvan:
Rente
Deel lonen en soc. lasten
Nettoresultaat
motoren. Het motorvermogen van de
nieuwste kotters overschrijdt in het al
gemeen niet de 2000 pk, een grens die
dateert van 1973/74. Er zal een belang
rijke uitbreiding ontstaan van het aantal
kotters in de pk-klassen 1101-1500 en
1501-2000, zonder dat de totale vloot-
omvang sterk zal toenemen. Dit komt
doordat sprake is van een 'doorschuif-
systeem' in die zin dat degenen die tot
nieuwbouw zijn overgegaan hun, vaak
nog vrij jonge, schip verkochten aan an
dere kottervissers, die op hun beurt hun
schip weer doorverkochten. Uiteindelijk
worden de kleinere schepen aan de
vloot onttrokken, door sloop, verkoop
naar het buitenland en dergelijke. Als
gevolg van deze veranderingen in de
vlootsamenstelling zal het totale motor
vermogen beduidend toenemen.
Het zal verwondering wekken dat een
dergelijke investeringsgolf in de kotter
visserij kon ontstaan, na drie verliesge
vende en slechts twee winstgevende ja
ren. Hoe was het mogelijk voor de on
dernemers in de bedrijfstak om investe
ringen, die in totaal ongeveer f 250 min.
bedragen, te financieren? Er is een aan
tal factoren aan te wijzen dat hiervoor
een verklaring geeft.
- De WIR-biJdrage van 15%, die ver
kregen kan worden bij de bouw van een
nieuw schip vormt een belangrijke tege
moetkoming. In tegenstelling tot de
voormalige investeringsaftrekregeling
speelt de WIR-premie direct een rol bij
de financiering van het nieuwe schip.
Ondernemers die tot nieuwbouw
overgingen ontvingen vaak een hoge
opbrengst voor hun 'oude' kotter; in niet
weinig gevallen dateerde het schip dat
afgestoten werd uit de periode 1973/75.
In menig geval was de tweedehands
opbrengst gelijk aan of hoger dan de
oorspronkelijke aanschafprijs van f 1,8 a
f2 min.
- Deze hoge opbrengst bij tweede
hands-verkoop kwam grotendeels ge
heel beschikbaar voor de financiering
van het nieuwe schip, doordat het hypo
thecaire krediet op het 'oude' schip gro
tendeels of geheel was afgelost.
- Door het LEI worden de nettoresulta
ten berekend op bedrijfseconomische
basis. Dit betekent in het bijzonder dat
de afschrijvingen worden gebaseerd op
de steeds verder stijgende vervangings-
nieuwwaarde. De afschrijvingen over
treffen hierdoor in het algemeen de af
lossingen zodat in een bedrijfseconomi
sche verliessituatie veelal nog goed kan
worden voldaan aan de aflossingsver
plichtingen. Gesteld kan worden dat de
nieuwste kotters met naar verhouding
meer eigen middelen zijn gefinancierd
dan die van de generatie 1973/1974.
Voorlopige berekeningen op grond van
een steekproef die ongeveer 30 van
het totaal aantal investeerders omvat
komen uit op een aandeel van ruim
55 eigen middelen bij de financiering
van het nieuwste schip. Een soortgelijke
steekproef per ultimo 1974 leerde dat
de kotters die in dat jaar in de vaart wa
ren gebracht gemiddeld met ongeveer
33 eigen middelen waren gefinan
cierd.
De situatie in 1980
Het ziet er op dit moment naar uit dat
1980 voor de kottervisserij een jaar van
neergang wordt. Verwacht wordt dat de
gemiddelde gasolieprijs dit jaar op
nieuw met 50 zal stijgen ten opzichte
van vorig jaar. Bovendien zullen de tota
le exploitatiekosten voor de kottervisse
rij als geheel dit jaar aanzienlijk hoger
uitkomen dan in 1979, als gevolg van de
vervanging door grotere kotters. Op li
quiditeitsbasis bezien zal de situatie
aanzienlijk verslechteren, vergeleken
met het goede jaar 1979, vooral ook
doordat de financieringslasten sterk ge
stegen zijn. Het in de vaart brengen van
nieuwe schepen heeft in de kottervisse
rij een sneeuwbaleffect in het aantal
nieuwe financieringen tot gevolg, sa
menhangend met de talrijke tweede
handsaankopen. Zodoende zijn de aflos-
sings- en renteverplichtingen bij een
groot aantal bedrijven op een aanzienlijk
hoger niveau gekomen.
In zijn artikel 'De zeevisserij in 1979 en
hoe verder'1 geeft drs. W. Smit een
prognose voor 1980 op grond van een
aantal veronderstellingen. Hij leidt hier
uit een drietal belangrijke conclusies af:
a Wil de totale kottervisserij in 1980
uitkomen op de bedrijfseconomische
nullijn dan zal naar schatting de totale
besomming met 18% moeten toene
men.
b Als de totale besomming niet stijgt,
dus op het niveau van f 420 min. blijft,
dan zal de kottervisserij in totaal on
geveer aan zijn betalingsverplichtin
gen kunnen voldoen. Dit betekent dat
aflossing en rente op geleend kapitaal
betaald kunnen worden en dat voor
de eigenaren ook nog een redelijk be
drag voor privé-uitgaven beschikbaar
blijft.
c Wordt de situatie nog ongunstiger,
bijvoorbeeld door een daling van de
totale besomming met 10%, dan le
vert de exploitatie al een kastekort
van meer dan f 10 min.
Op grond van het verloop van de be
sommingen in het eerste halfjaar kan
Bron: Visserij in Cijfers 1979 LEI publikatie nr. 5.64
1 Drs. W. Smit: 'De zeevisserij in 1979
en hoe verder?'. Visserijwereld 5 juni
1980.