i .-tl* voor - heeft het financieringstekort waarschijnlijk 3 tot 3,5 (van het natio naal inkomen) hoger doen uitkomen dan het geval zou zijn geweest als de begrotingen wel in overeenstemming met de feitelijke gemiddelde groei van het nationaal inkomen waren opgesteld. Dat deze kwestie de huidige economi sche problematiek in sterke mate heeft verscherpt, mag ook nog blijken uit het feit, dat in Bestek '81 werd uitgegaan van een groei die zou leiden tot een na tionaal inkomen dat in 1981 12,5 ho ger zou liggen dan dat in 1977. Maar als we in 1981 3% boven het niveau van 1977 zitten, mogen we heel blij zijn. Prof. dr. N. H. Douben Hoogleraar Sociale Economie Universiteit Nijmegen Betalingsbalans en staatsschuld De overschatting van de groei van het reële nationale inkomen heeft de ont wikkeling van de totaliteit van onze na tionale bestedingen niet onberoerd ge laten. Reeds enkele jaren achtereen zijn onze totale bestedingen hoger dan ons inkomen, hetgeen tot tekorten op de lo pende rekening van de betalingsbalans heeft geleid. Voor de jaren 1978 t/m 1981 komen deze tekorten op ongeveer 12 miljard gulden uit. En dit ondanks de zeer hoge aardgasbaten die onze beta lingsbalanspositie gunstiger doen lijken dan ze in werkelijkheid is. Ook hier treffen we weer een relatie met de overheidsfinanciën aan. Immers, de tegenvallende groei leidde tot een toe neming van de werkloosheid en daar mee tot een stijging van de sociale uit keringen. Tussen 1978 en 1981 zal het aantal personen dat werkloos is met on geveer 75 000 toenemen. Bekend is verder, dat door deze situatie op de ar beidsmarkt ook de toevloed naar de ar beidsongeschiktheidsverzekering - de WAO en de AAW - wordt 'gestimu leerd', zodat de groei van de sociale in komensoverdrachten zeer hoge percen tages heeft bereikt. Meer dan 10 pro cent groei per jaar is hier een normaal beeld geworden. De financiering van deze hogere sociale uitkeringen is voor een zeer groot deel door de fiscus gedragen, omdat de noodzakelijke premieverhoging achter wege werd gelaten uit vrees voor af wenteling van de hogere sociale pre mies in de lonen. Binnen de overheids uitgaven werden de 'uitkeringen' de grootste groeiers. Maar daar hield het economische effect niet mee op. Uitke ringen komen immers vrijwel helemaal in de consumptieve sfeer terecht, zodat op deze manier de nationale besparin gen uit het (gezichts)veld werden ge drukt. Jaarlijks kon dan ook worden waargenomen, dat de besparingen van alle sectoren in onze economie geza menlijk achterbleven bij de groei van het nationaal inkomen. Op die manier is de ruimte voor investeringsuitgaven wel zeer beperkt geworden, zowel voor be- drijfs- als voor overheidsinvesteringen. Ons spaarniveau bevindt zich thans op ongeveer tweederden van het peil uit de jaren zestig. Gemakkelijk valt dan ook in te zien, dat wij zelf niet meer in staat zijn onze eigen investeringen te financieren, maar dat wij het buitenland daarvoor nodig heb ben. Deze afhankelijkheid kan echter niet van lange duur zijn, willen we al thans nog een eigen economisch beleid kunnen blijven voeren. Vergroting van de besparingen ten ein de weer meer investeringen mogelijk te maken, mag niet worden verwacht van uit de gezinssector. Ook het bedrijfsle ven kan dit moeilijk waarmaken bij een arbeidsinkomensquote van bijna 100 procent. De regering trekt uit deze fei ten dan ook de enig mogelijke conclu sie: verbetering van de betalingsbalans, en dus opvoering van ons nationaal j spaarvermogen, zal vooral van de over heidssector moeten komen. Dit vereist het terugdringen van het financierings tekort van de overheid en daarmee het ombuigen van de groei van de staats schuld. Bij een situatie waarin het natio naal inkomen niet meer groeit - en die toestand is nu actueel - betekent zo'n beleid een terugdringen van de particu liere inkomens, en wel met ferme stap pen. Gebeurt dit te langzaam of onvol doende, dan komt de noodzakelijke wending in de economische toestand er zeker niet. Dat staat nu wel vast. Particuliere consumptie Van enige betekenis voor de ondersteu ning van een ander economisch beleid lijkt mij ook de opmerking die in de mil joenennota wordt gemaakt over de sti mulansen van de particuliere consump tie. Het is nog niet zo heel lang geleden dat met name de uitbreiding van het consumptieve krediet werd aangewe zen als de grote animator van de con sumptieve uitgaven. Dit kabinet heeft zelfs maatregelen afgekondigd om deze kredietverlening flink te beperken. Nu komt er echter een geheel andere oor zaak naar voren, want er wordt gecon stateerd, 'dat de in de afgelopen jaren opgetreden verschuiving in de structuur van de nationale bestedingen ten gun ste van de consumptie in belangrijke mate het gevolg is geweest van de ster- ke groei van deze overdrachtsuitgaven'. (Miljoenennota 1981 pgn. 32). Het werd de hoogste tijd dat de regering deze uit spraak publiekelijk deed, want hier ligt waarlijk de structurele oorzaak van de sterk toegenomen consumptie. Helaas is hiermee niet alles gezegd. De uitbreiding van de consumptieve beste dingen heeft namelijk ook nog versluie rend gewerkt ten aanzien van de feite- 1 lijke zwakte van onze betalingsbalans. Door het uit de markt drukken van de investeringen is de invoer naar verhou ding zich gunstiger gaan ontwikkelen dan wanneer de investeringen op peil waren gebleven. Wordt voor 10 min aan bedrijfsinvesteringen uitgegeven, dan komt daarvan gemiddeld de helft in het buitenland terecht. Voor de consump tieve uitgaven ligt deze verhouding aan merkelijk anders. Ondanks onze buiten landse reislust levert 100 min consump tieve bestedingen niet meer dan 30 min aankopen in het buitenland op, hetgeen dus de betalingsbalans minder belast dan een overeenkomstig bedrag aan in vesteringsuitgaven. Nu het beleid voor de komende jaren gericht wordt op een relatieve uitbrei ding van de investeringen om daarmee het toenemende aanbod van arbeids krachten voor een deel te kunnen opne men in het arbeidsproces, leidt de ver schuiving in de bestedingsstructuur tot grotere problemen voor de betalingsba lans. We mogen namelijk ervan uitgaan dat de hogere invoerquote van de inves teringen (ten opzichte van de consump tie) het saldo op de lopende rekening in de komende jaren extra onder druk zal zetten. Of dit op langere termijn ook zo zal uitwerken - in verband met de uit breiding van de produktiecapaciteit die als gevolg van de investeringen op treedt - valt thans niet te zeggen. Wel staat vast dat deze bestedings verandering een nog grotere noodzaak schept tot het verminderen van het fi nancieringstekort en het verbeteren van de concurrentiepositie. Inkomensontwikkeling De ombuiging in de samenstelling van de nationale bestedingen ten gunste van de investeringen dient" natuurlijk te worden 'voorbereid' door wijzigingen in de inkomensverdeling door te voeren. Vooral de matiging van de particuliere inkomens is in dit verband van het grootste belang. Nu de arbeidsinko mensquote tot een ongekend hoog peil genaderd is, betekent dit dat vooral de loonsom gematigd moet worden. Deze conclusie kan eenvoudig worden afge leid uit de omstandigheid dat de andere inkomensbestanddelen nauwelijks in het macro-economische kader van be tekenis zijn. Zonder effectieve maatre gelen van overheidszijde zie ik de om buiging in de inkomensverdeling nog i niet tot stand komen. Maar de regering doet op dit gebied geen denderende voorstellen. Allereerst wordt betoogd dat de door het Centraal Planbureau ge raamde stijging van de loonsom per werknemer naar het oordeel van de re gering te hoog uitvalt. In de Macro Eco nomische Verkenning komt dit over heidsbureau tot een stijging van 8 pro cent. Men komt tot dit cijfer door uit te gaan van de resultaten die bij vrije loon onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers onder de huidige om standigheden vermoedelijk uit de bus zouden komen. Van een loonmaatregel wil het kabinet echter niet weten. Toch moet de loonstijging in 1981 met onge veer 2 procent worden verminderd ver geleken bij de Planbureau-raming. De

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 9