sterke agrarische sector door lonende landbouw rD, uitgangspunt regeringsbeleid Behoud van een sterke agrarische sector door te streven naar een lonende landbouw. Dat is het uitgangspunt van de regering met betrekking tot het beleid van land- en tuinbouw. Vorige maand maakte minister Braks zijn plannen voor het komende jaar bekend. Dat gebeurde in de Memorie van Toelichting bij de Begroting van Landbouw. Aandacht voor natuur- en landschapsbeheer behoeft naar de mening van de minister niet altijd gepaard te gaan met beheersvergoedingen. Een benadering die ook binnen de landbouworganisa ties veel gehoord wordt. Wanneer er voldoende ruimte blijft om de agrarische bedrijfsvoering op lonende wijze uit te oefenen, is de boer best bereid rekening te hou den met dergelijke zaken, maar dan moet die lonende bedrijfsuitoefening er natuurlijk wel zijn. Op een ander punt in de Memorie van Toelichting gaat de minister in op de problemen in Brussel. Er zal wat moeten gebeuren, vindt ook hij. Want het gevaar is groot, dat de afzonderlijke landen ieder voor zich maat regelen gaan treffen. De wal zal het schip keren, wan neer er geen ombuiging plaatsvindt binnen de financië le mogelijkheden, aldus de bewindsman. De proble- Nu is zo'n stuk meer dan een lijst met maatregelen, wetsvoorstellen of, en dat ligt in deze tijd meer voor de hand, bezuinigingsvoorstellen. De minister en met hem het ministerie geven erin aan, hoe ze de situatie in land- en tuinbouw inschatten, waar knelpunten liggen en waar mogelijkheden. Vooral ook vanuit welke ach tergrond het beleid gevoerd gaat worden. Minder afstand In de tegenwoordige tijd is voor de land- en tuinbouw niet alleen de Landbouwbegroting van belang. Het so ciale beleid, de belastingmaatregelen, het beleid op economisch terrein - denk maar aan de WIR - zijn eveneens van betekenis voor degenen die in onze be drijfstak hun bestaan vinden. Wat bij lezing van de vele stukken, die rond Prinsjesdag worden gepubliceerd, steeds weer opvalt is, dat ondanks de wat ambtelijke taal, de landbouwbegroting de problemen meer van binnenuit benadert, minder op een afstand dan vele stukken van andere ministeries. Als voorbeeld noem ik de positiebepaling ten opzichte van natuur-en landschapsbescherming. De minister stelt, dat een voldoende inkomen bij de ge bruikelijke bedrijfsvoering de boeren in staat moet stel len passende aandacht te schenken aan natuur- en landschapszaken. Ir. J. H. Egberink men mogen echter volgens hem niet vooral afgewen teld worden op die bedrijven, die zich de afgelopen pe riode gemoderniseerd hebben, die efficiënt gevoerd worden, die ingespeeld hebben op datgene waaraan de Nederlandse land- en tuinbouw zijn positie te dan ken heeft. Voor de boer, ver van het Haagse- en Brus selse gebeuren, een opmerking, die duidelijk maakt dat de minister hem bij de komende moeilijke onderhande lingen in Brussel niet in de steek zal laten. De wijze waarop de EG-problemen evenwel aangepakt moeten worden, laat de bewindsman nog wat in het vage. Daaraan is wellicht niet vreemd het feit dat Nederland de eerste helft van 1980 het voorzitterschap bekleedt in de Europese Ministerraad. In zo'n situatie is het slecht spelen met alle kaarten op tafel. Selectief snoeien In het nationale beleid staat versterking van de land bouw centraal. Na enige jaren van behoorlijk inleveren komt de Landbouwbegroting er met een stijging van 8 relatief niet ongunstig vanaf. Dit betekent overigens niet, dat het ministerie van landbouw in 1981 nergens behoeft te bezuinigen. Een gedeelte daarvan heeft te maken met bezuinigingen in

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 35