1
i
het bankwezen in de oudheid
d.m.v. tussenpersonen, bijv. getrainde
vrijgelaten slaven. Als een nieuw gebied
veroverd was, en dat gebeurde nogal
eens in het snel groeiende Romeinse rijk
van die dagen, dan werd een oorlogs
schatting opgelegd, en deze werd dan
door enkele nobiles en hun bankiers
voorgeschoten en met woekerrente te
ruggehaald. Aldus vond een complete
transfer van middelen plaats van het
Hellenistische Oosten van het Romeinse
rijk naar Rome en Italië, vooral ten bate
van enkele zeer rijken en machtigen en
hun handlangers.
In 30 v. Chr. maakte de republiek, na 60
jaar van burgeroorlogen, plaats voor de
monarchie van keizer Augustus (30 v.
Chr.-14 n. Chr.). In het Romeinse keizer
rijk groeiden Oost en West aanvankelijk
naar elkaar toe. In de eerste twee
eeuwen van onze jaartelling heerste er
vrede en economische stabiliteit in de
meeste landen onder Romeins bestuur
en nooit waren de handel tussen de
rijksdelen en het financiële verkeer op
lokaal, regionaal en rijksniveau zo inten
sief geweest. Ook nu echter bleef het bij
een kwantitatieve toename van het
bankbedrijf en bleven de vormen en ma
nieren daarin dezelfde.
Naast de vooruitgang in het Westen en
Noorden van het rijk, waar nu pas een
primitief bankwezen van de grond
kwam, en de grote bloei in Noord-Afri-
ka, Rome zelf en Klein-Azië-Syrië, stond
het verval in Egypte. De staatsbank daar
werd door de Romeinse keizers (Egypte
hoorde sinds 30 v. Chr. bij het Romeinse
rijk) verdeeld in regionale banken en
verloor veel van haar meest geavan
ceerde dienstverlening.
Er was in het hele rijk een toenemende
tendens naar staatsbemoeienis, vooral
toen de keizers de kwaliteit van de munt
gingen verslechteren om aan extra geld
te komen, terwijl ze de wisselkoers van
de rijksmunt, de denarius, op het oude
peil wilden houden. Vooral in de derde
eeuw werd dit regel.
In het midden van de derde eeuw werd
het Romeinse rijk van alle kanten aan
gevallen en had het bovendien te lijden
van een chronische troonstrijd en van
epidemieën en hongersnoden. Snel stij
gende defensielasten - ook op lokaal ni
veau (stadsmuren!) stonden tegen
over dalende inkomsten van rijk en par
ticulieren welke getroffen werden door
oorlogsverwoestingen en andere ram
pen. De keizers losten de zaak op door
een hollende muntverslechtering - die
kwam in een tijd van schaarste en prijs
stijging- en wilde rekwisities. Vele boe
ren en ambachtslieden gingen failliet,
en zochten bescherming tegen de vij
and, de belastinggaarder en de leger-
proviandeur op de groeiende grote land
goederen van de machtigen in het rijk.
X-
Een munt met de
beeltenis van Constantijn
de Grote (306-337 na
Chr.), keizer van Rome.
Hij onderwierp de
activiteiten van bankiers
en geldwisselaars aan
strenge regels.
De bankiers en wisselaars hadden het
zeer moeilijk. Zij werden de dupe van de
officiële wisselkoersen; de lokale mun
ten verdwenen tegen te lage prijzen van
hun tafels en werden opgepot en zij ble
ven zitten met slechte rijksmunten. Tal
loze kleine wisselaars gingen op de fles,
in Egypte kwam het in 260 tot een sta
king van bankiers en wisselaars en in
Rome kwamen de monetarii in 270 in
opstand; 5000 mensen - bazen, slaven
en meelopers - verloren het leven en de
muntslag werd voortaan een keizerlijk
monopolie.
Het bankwezen heeft zich niet van de
derde-eeuwse crisis hersteld. De om
standigheden wijzigden zich in de late
derde eeuw en de vierde zodanig, dat
dit niet mogelijk was. De keizers Diocle-
tianus (284-305) en Constantijn de Gro
te (306-337) herstelden het rijk, maar
brachten tevens een geweldige uitbrei
ding tot stand van de centrale bureau
cratie en de staatsbemoeienis op alle
terreinen des levens. De bankiers en
wisselaars werden volledig gebonden
aan het staatsapparaat en het lokal;e
bestuur en werden onderworpen aan
duizend regels en verordeningen.
Bovendien vielen vele klanten weg. De
steden, die niet profiteerden van de uit
gaven van de overheid - bijv. doordat er
een legerafdeling lag, of doordat er be
stuur en rechtspraak uitgeoefend werd,
of doordat er wapenwerkplaatsen wa-
ren - gingen achteruit. De lokale nota-
beien verarmden en naburige boeren en
ambachtslieden trokken weg. De grote
villae, de grootgrondbezittingen der zeer
rijken en machtigen, hadden hun eigen
circuits van leningen en financieringen,
veelal in natura, en juist de grote land
goederen namen toe in aantal en om
vang. Velen trokken erheen, zoals hier
boven al gezegd is.
En ten slotte; de vierde eeuw werd de
eeuw van de overwinning van het chris
tendom in de antieke wereld. De chris
telijke kerken en kloosters - gebonden
aan de strenge regels van het Oude Tes
tament, eens in het oude Israël ontstaan
namen lang niet alle financiële en
bankiersarbeid van de verlaten tempels
over, en remden het vrije leenverkeer
door een renteverbod en andere belem
meringen.
In gereduceerde vorm is het bankbedrijf
echter toch blijven bestaan, en het is in
Europa en het Nabije Oosten in de loop
van de middeleeuwen langzaamaan
weer tot nieuwe bloei gekomen. Daarbij
mag de rol van de joden niet vergeten
worden, die in de vroege middeleeuwen
zowel in de christelijke als in de islamiti
sche wereld een internationaal bankbe
drijf voortgezet hebben, gekoppeld aan
hun verre handel. Zij waren zelf ook in
ternationaal en de toenmalige rabbi's
waren soepel in het uitleggen van de
wetten in het Oude Testament over geld
en financiële transacties.