op de acropolis van Athene, het Parthe- non, rijk geworden door de economi sche opbloei van Athene en doordat Athene van allerlei onderhorige, kleinere Griekse steden tributen hief, die voor een deel in de tempelkas vloeiden. Voor de Griekse stadstaten waren de tempel schatten van de staatsgoden de laatste reserves in grote nood. Pas in de vierde eeuw v. Chr. waren er in Athene, waar het financiegeldwezen het verst ontwikkeld was, lieden die van het bankbedrijf hun hoofdbezigheid maak ten. De grootste bankier was Pasion4. Hij deed er nog wel veel naast, maar hij was toch in hoofdzaak bankier. Overi gens stonden deze lieden niet erg in ere en waren zij ook lang niet de rijksten in Athene. De grootste grondbezitters daar waren ongeveer zeven maal zo kapitaal krachtig als Pasion en genoten veel meer aanzien. Grond en afkomst waren belangrijker statussymbolen dan geld of handel en bedrijf. Er was een felle concurrentie tussen de bankiers: men kon desnoods 's nachts bij zijn kluis, want de klant was koning. Het personeel van de vierde-eeuwse bankiers bestond uit enkele getrainde slaven, geleid door een ex-slaaf, een vrijgelatene en de baas en zijn verwan ten. Zaken over grote afstand werden afgedaan via bevriende relaties. Een voorbeeld hiervan, dat we door een overvloed van bronnen goed kennen, is het afdragen van tribuut aan Athene door onderhorige Griekse staten (Athe ne beheerste de Delisch-Attische zee- bond van 477-404 v. Chr. en de tweede Attische bond van 377-338). Als, laten we zeggen Samos, tribuut af moest dra gen, werd er meestal geen edel metaal verscheept, maar werd het bedrag voor geschoten door Atheense bankiers, die soms pas na lange tijd, het met rente te rugkregen bij bevriende relaties op Sa- mos, of het bedrag werd in Athene ter beschikking gesteld. Daar werd dan een 'symbolon' overhandigd, een zegel of Een munt uit het rijk van Aiexander de Grote (356-323 v. Chr.}. Afgebeeld is Heracles, getooid met leeuwemanen. een helft van een willekeurig afgebro ken steen of scherf, die toegang gaf tot Samische deposito's bij Atheense tem pels en bankiers. De Samiërs werden dan op hun eigen eiland schadeloos ge steld in specie. Zo ging het onder parti culieren ook vaak. In enkele gevallen leidde samenwerking tot meer blijvende coöperaties, eranoi genoemd. Er waren in de 4e eeuw en in de periode van het Hellenisme eranoi in grote economische centra, die handel dreven, grond beza ten en het bankbedrijf uitoefenden, met vaste relaties en vennoten elders. De periode van het Hellenisme, de tijd vanaf de verovering van het grote Perzi sche rijk, van de Bosporus tot de Indus, door de Macedonische koning Aiexan der de Grote (336-323 v. Chr.) bracht Grieken en Aziaten in één cultuurwereld bijeen, al ging de staatkundige eenheid van het rijk meteen na Alexanders dood verloren. Naast de drie grote staten die daaruit voortkwamen - Egypte en bui tengewesten onder de Ptolemaeën, het grote rijk der Seleuciden in Voor-Azië en Iran, alsmede Macedonië - kwamen allerlei kleinere staatjes op. In de Helle nistische wereld vond een expansie van handel en financieel verkeer plaats. Er was een groeiende dienstverlening, ver dere specialisatie en een verscherping van de tot dan toe vrij vage terminolo gie. Het verst ontwikkeld was de staats bank der Ptolemaeën. Zij beheersten vanuit hun hoofdstad, Alexandrië, de hele produktie van het land en gebruik ten de staatsbank een bank met hoofdkantoor in Alexandrië en filialen in de districten van het rijk om betalingen te doen en belastingen te innen, maar ook om het economische leven te rege len. Er waren zelfs cheques en giraal verkeer, waarbij de waarde uitgedrukt werd in eenheden graan. Geadmini streerd werd in de centrale bank in de hoofdstad. Alle pandjesbazen en parti culiere geldwisselaars, de belasting pachters en woekeraars waren verbon den aan en werden gecontroleerd door de ambtenaren van de staatsbank. In de overige staten van de Hellenisti sche wereld bleef het bij de dienstverle ning, die voorheen in Griekenland en het Nabije Oosten reeds bestond. Wel kwam er verdere specialisatie en diffe rentiatie en nam de omvang toe. Rome In het Rome van de laatste drie eeuwen v. Chr., de tijd van de midden- en late republiek, was op geldgebied veel net zo geregeld als in de Griekse stadstaten. Het bankwezen zag er ongeveer net zo uit als in Athene of een andere ontwik kelde Griekse stad, maar er was wel meer verschil tussen bankiers onderling. De argentarii (de grotere wisselaars en bankiers) en monetarii (makers van geld en bewerkers van edel metaal) en voor al de publicani, de grote belastingpach ters, die ook de publieke werken - o.a. de belangrijke Romeinse wegenbouw- en de voorziening van het leger aanna men stamden uit de op één na hoogste sociale groep in Rome en keken vol ver achting neer op de simpele wisselaars met hun tafeltjes op de markt en de kleine woekeraars en pandjesbazen, on der wie veel vreemdelingen - bijv. Grie ken - waren. De publicani runden com plete maatschappijen (societates publi- canorum) waar duizenden Romeinen en andere Italiërs geld in staken. Deze societates beheersten de financiën van halve provincies. Hun nederige handlangers en uitvoerders in ludaea heten in het Nieuwe Testament tolle naars. Tal van argentarii en publicani leenden grote sommen aan Romeinse nobiles (edelen), leden van de heersen de oligarchie, die veel geld moesten in vesteren in hun politieke carrière. Zij werden immers in de ambten verkozen door het volk en moesten stemmen winnen en kopen door uitdelingen en spelen te financieren. Produktieve leningen bestonden ook in Rome niet. Het bleef bij consumptieve leningen en het financieren van politici en de staatsmachinerie.5 Veel van de aanzienlijkste nobiles hadden belangen in de societates der publicani en werk ten zelfstandig op de financiële markt 4 Uit pleidooien van de grote Griekse redenaar Demosthenes midden vierde eeuw v. Chr.) kennen we de Atheense bankier Pasion. Hij bezat een zwaarden- fabriek met 33 slaven, een wagenmake rij met 20 slaven, één talent in kas, als kort geld tegen hoge rente uitgeleend, voorraden nuttige grondstoffen voor allerlei werkplaatsen (speculatie: wach ten op schaarste), huizen, parten in schepen, bankdeposito's waarmee hij mocht woekeren tot voordeel van hem zelf en de eigenaar en allerlei roerend goed en kostbaarheden. Hij had ook als vriendendienst renteloos geleend aan derden en hij had relaties in de hele Griekse wereld, met wie hij samen han del en transport financierde. Zijn gehele vermogen was 14 talenten cash en nog eens zo'n bedrag in onroerend goed. Dat was ongeveer wat een middelgrote grondbezitter bezat, maar het haalde niet bij het vermogen van een echt rijke grondbezitter. Van drie talenten kon een werkman of een soldaat leven, een jaar lang, en dat was dan lang niet de mini mumlijder in de toenmalige maatschap pij. 6 De publicani schoten de Romeinse staatskas een vast afgesproken bedrag voor, met als onderpand de belastingen in een bepaalde provincie. Die belasting daar mochten zij dan ophalen, met be hulp van lokale notabelen en inners, met een flinke winstmarge voor alle deelgenoten.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 33