het bankwezen in de oudheid
agent of een andere relatie zijn zegel
meegeven als legitimatie en onder ge
tuigen iets uit zijn kluis laten halen. In
Babyion kwam het in de zesde eeuw v.
Chr. zover, dat de 'bank' alle kostbaar
heden centraal kon opslaan en zuiver
administratief over kon boeken van het
ene conto op het andere, op vertoon
van opdracht en zegel. Voordien kon al
leen letterlijk iets overgebracht worden
van de ene kluis naar de andere, terwijl
de administratie op de muur, of op klei
tabletten (waarvan er duizenden gevon
den zijn) werd bijgehouden.
Kredietverlening tegen rente en finan
ciering van zee- en karavaanhandel
kwamen ook al voor. Een scheepskapi
tein trok een flink aantal financiers aan
om een schip uit te rusten; men deelde
de winst als de reis lukte en niemand
kreeg iets als het schip verging of ge
kaapt werd. Rijke mensen beschouw
den dit als een vorm van spelen in de lo
terij. Met het uitrusten van karavanen
(bijv. op de zijderoute naar China door
Centraal-Azië) ging het net zo. Krediet
verlening voor produktieve doeleinden
kwam nauwelijks voor. Zelfstandige
ambachtslieden waren zo klein en arm,
dat zij niet kredietwaardig waren: lenen
betekende bij de hoge rentestanden
(oplopend van 12 tot 48 voor hen de
ondergang. Als zij tekort kwamen,
moesten zij het hebben van renteloze
leningen van rijke beschermheren of fa
milieleden. Kleine boeren leenden wel
eens, na enkele slechte seizoenen, met
hun bezit, hun gezin en zichzelf als on
derpand.
De gevolgen waren verschrikkelijk: de
schuldslavernij was één van de ergste
sociale misstanden in de oudheid en het
protest ertegen was dan ook wereld
wijd. In allerlei wetten in het Nabije
Oosten werd er iets tegen gedaan en
vele staten daar verschaften in tijden
van slechte oogst en onrust goedkoper
leningen aan boeren en ambachtslie
den. In Israël kwam het tot een rente
verbod voor volksgenoten en perma
nente 'bijwoners' en tot de instelling
van het jubeljaar: om de zeven jaar
moesten schuldslaven vrijgelaten wor
den en moest land dat onder de hamer
van de executeur gekomen was, terug
gegeven worden aan de oorspronkelijke
eigenaars. In Sparta, in Griekenland,
werden de schulden geschrapt bij een
nieuwe troonsbestijging en in Athene
schafte Solon in 594 v. Chr. het lenen op
onderpand van personen en de schuld
slavernij af. Daar werd voortaan ge
werkt met leningen tegen vrije rente,
aan leners die borgen voor hun krediet
waardigheid konden noemen.
We moeten ons overigens niet verkijken
op de hoeveelheid mensen, die van het
bankbedrijf profiteerden. Verreweg de
meesten hadden er zelden of nooit iets
Een reconstructiefoto van de Apo/lotempel in Delphi. Deze en andere Griekse tem
pels speelden een belangrijke rol in het financiële verkeer in de wereld van die da
gen.
mee te maken. Lenen was gevaarlijk en
gebeurde het meest door rijke mensen,
die op grote voet leefden en wier in
komsten zeer ongeregeld binnenkwa-
men, zodat zij telkens een 'overbrug
ging' nodig hadden, door armeren die
echt niet anders konden; en door koop
lui en scheepskapiteins, en deze laat-
sten hadden niet bepaald een goede
naam: nog lang had men moeite met
het uit elkaar houden van rovers en han-
i delaars, en een fatsoenlijke kapitein vul
de soms verlies aan door andermans
schip of koopwaar te kapen.
Het disconteren van wissels en clearing
bestond vanaf de zesde eeuw v. Chr. in
het Nabije Oosten en de Griekse wereld.
Hier ging het erom riskant vervoer van
specie te beperken door gebruik te ma
ken van bevriende relaties in vreemde
streken. Banken met filialen elders be
stonden toen nog niet. Coöperatieve sa
menwerking bestond wel, maar ad hoe,
in bepaalde grote zaken, bijv. bij lenin
gen aan een vorst, of voor het uitrusten
van een grote, gewapende karavaan.
Griekenland
Iets nader willen we nu ingaan op de
ontwikkelingen in de Griekse wereld en
het Romeinse rijk.
j Na de grote inzinking in cultureel en
commercieel opzicht van de jaren 1200-
800 v. Chr., een gevolg van de grote
volksverhuizingen van rond 1200, bloei
de er een geweldige activiteit op in de
Griekse stadstaten die in deze duistere
periode ontstaan waren. Overbevolking
leidde tot stichting van Griekse stadsta
ten overzee, langs allerlei kusten van de
Middellandse en Zwarte Zee, waardoor
de zeehandel gestimuleerd werd. In de
zesde eeuw werd voor het eerst gemunt
geld uitgegeven in Lydië en enkele
Griekse steden. In de meer ontwikkelde
j Griekse steden leidde de grotere sociale
j en professionele verscheidenheid ge-
1 volg van de opbloei, tot felle politieke
twisten.
Het bankwezen in deze Griekse wereld
was niet veel verder ontwikkeld dan in
het Nabije Oosten. Ook in de Griekse
j steden werd het bankbedrijf als neven-
bedrijf uitgeoefend door wisselaars, die
met hun tafels op de markt zaten, door
j kooplui, tempels, grondbezitters en
I vreemdelingen, die bijv. ook handel dre
ven en werkplaatsen bezaten. De dien
sten die het bankbedrijf daar verleende
waren ongeveer dezelfde als hierboven
beschreven is voor het Nabije Oosten. In
het girale verkeer was Griekenland zelfs
primitiever:
I De administratie was er veel simpeler.
Er werd meer via mondelinge verklarin
gen onder getuigen afgesproken en de
overdracht van middelen vond alleen
plaats door daadwerkelijk iets over te
hevelen van de ene kist in de andere. In
de Griekse wereld waren vooral enige
rijke tempels van belang in het financië
le verkeer: de Apollotempel van Delphi,
schatrijk door de vele wijgeschenken
van mensen die een orakel kregen over
hun toekomst; de Artemistempel te
Ephesus (in het Nieuwe Testament de
Diana der Ephesiërs); de Zeustempel te
Olympia, de zetel van de grootste pan-
helleense spelen en de Athenatempel