burgerlijkeen utiliteitsbouw
voor de burgerlijke en utiliteitsbouw-
aannemers. Vooral bij de huidige markt
situatie is het van belang te weten dat
traditioneel vooral in de woningsector
voor eigen risico, dat wil zeggen zonder
dat er een koper bekend is, wordt ge
bouwd.
De opdrachten komen, naast eigen risi-
cobouw en andere mogelijkheden, voor
circa een derde van (semi)overheden en
woningbouwverenigingen en voor even
eens circa een derde van particulieren
en het bedrijfsleven.
Het produktieproces van de burgerlijke
en utiliteitsbouw vertoont een aantal
opvallende kenmerken.
In de eerste plaats vindt vrijwel de ge
hele produktie op (meerdere) lokaties
buiten het feitelijke vestigingspunt van
de onderneming plaats. Daarnaast is
het produktieproces zeer arbeidsinten
sief. Omdat het produktievolume in de
tijd gezien nogal flunctueert, vindt
voortdurend aantrekking en afstoting
van arbeidskrachten plaats. Dit veroor
zaakt steeds weerkerende perioden van
schaarste op de arbeidsmarkt met alle
consequenties voor het loonniveau van
dien. Hierbij komt nog dat de rationali
satiemogelijkheden in de bouw relatief
beperkt zijn, zodat de arbeidsproduktivi-
teitstijging achterblijft bij die in andere
bedrijfstakken. Deze en andere factoren
leiden ertoe dat de bouwkosten in een
opgaande conjunctuur sterker stijgen
dan het algemene prijspeil.
Ten slotte is de produktietijd per
eenheid vrij lang. Het laatste vindt zijn
neerslag in de balansposten onderhan
den werk en debiteuren. Gezien het om
vangrijke vermogensbeslag in genoem
de posten, gemiddeld 40-50% van het
balanstotaal, zijn een goede termijnbe
talingsregeling, een snelle inning en de
kwaliteit van de debiteuren van groot
belang. Het komt in de praktijk wel voor
dat de opdrachtgever vooruit betaalt
(afnemerskrediet), waardoor de finan
cieringsbehoefte van de aannemer aan
zienlijk geringer wordt.
Volgens in de afgelopen jaren gehouden
onderzoeken hebben de crediteuren,
met bijna een derde van het balansto
taal, een belangrijk aandeel in de finan
ciering van de burgerlijke en utiliteits
bouwbedrijven. De bank daarentegen
neemt, waar het de korte financiering
betreft, een opvallend geringe positie in.
Bij het opstellen van de jaarrekening is
een algemeen gebruikelijke werkwijze
verliezen direct bij hun ontstaan te boe
ken en een positief resultaat pas te ver
antwoorden wanneer er geen onzeker
heid meer over de realiseerbaarheid er
van bestaat. Dit laatste leidt in de
bouwnijverheid door de lange looptijd
van de projecten tot een zogenaamd na-
ijleffect. Immers doordat veelal de winst
op een lopend project eerst bij de ople
vering hiervan in het bedrijfsresultaat
wordt verwerkt, komen de goede jaren
sterk vertraagd in de jaarrekening tot ui
ting. Voor financieringen, waarbij vooral
de winstgevendheid de verstrekkings
basis vormt, zijn dan ook met name de
winstmogelijkheden van huidige en toe
komstige onderhanden projecten be
langrijk. Het goed inschatten daarvan
vergt een specifieke deskundigheid.
Marktvooruitzichten
De totale burgerlijke en utiliteitsbouw
markt kan worden onderverdeeld in drie
deelmarkten te weten: woningbouw,
utiliteitsbouw (dit is alle nieuwbouw ex-
Drs. W. van Heerdt
Stafgroep
Economisch
Onderzoek
Drs. H. W. J. A.
Brugmans
Produktmanagement
Handel, Nijverheid
en Instellingen
clusief woningen) en herstel en ver
bouw en onderhoud. Elk van de deel
markten komt in het onderstaande na
der aan de orde.
De problemen op de koopwoningmarkt
zullen in 1980 en 1981 ongetwijfeld tot
uitdrukking komen in de woningproduk-
tie. Het grote aantal in aanbouw zijnde
en voltooide koopwoningen dat met
name in de eerste helft van dit jaar nog
niet verkocht was en de geringe vraag
vormen namelijk een zware druk op het
voltooien van bestaande en in aanbouw
nemen van nieuwe koopwoningprojec
ten. Er zijn aanwijzingen dat er bij onge
wijzigde omstandigheden in 1980 dui
delijk minder koopwoningen zullen wor
den gebouwd dan werd verwacht. Het
opvangen daarvan via een verschuiving
naar de huursector is slechts in beperk
te mate mogelijk omdat de budgettaire
ruimte van de overheid ook grenzen
heeft. Het is dan ook zeer de vraag of de
volumestijging van investeringen in wo
ningen ad 4,5 die het Centraal Plan
bureau voor 1980 verwachtte, zal wor
den gerealiseerd.
Dit perspectief krijgt een extra somber
reliëf wanneer rekening wordt gehou
den met het feit dat deze investeringen
het vorig jaar reeds met bijna 6 terug
liepen.
Uit de tot dusver gerealiseerde afgiften
van beschikkingen en vergunningen
blijkt dat ook in 1981 met een tegenval
lende woningproduktie rekening moet
worden gehouden.
Volgens het CPB zou het volume van de
bruto investeringen in bedrijfsgebou
wen in 1980 met 1,5% stijgen tegen
2 in 1979 en 13,5 in 1978. De som
bere economische vooruitzichten, de
hoge rente en de verlaging van de WIR-
premie voor nieuwe gebouwen van
23% naar 18 zijn aan deze groeida-
ling debet. Bij de sociale utiliteitsbouw
(overheidsgebouwen, ziekenhuizen,
scholen, gemeenschapsruimten etc.)
zijn de budgetten van de diverse over
heden bepalend. Gezien de positie daar
van mag ook in deze sector nauwelijks
op een toename van het investeringsvo
lume worden gerekend.
Herstel en verbouw en onderhoud zul
len in dit en de eerstkomende jaren nog
wel een reële groei te zien geven. Deze
zal echter naar verwachting aanmerke
lijk geringer zijn dan in het verleden het
geval was.
Hierbij spelen onder meer het uitgeput
raken van de beschikbare subsidiebud
getten van de overheid en de toene
mende doe-het-zelfactiviteiten een rol.
Al met al zijn de vooruitzichten voor de
nabije toekomst in de burgerlijke en uti
liteitsbouw vrij somber. Met name in de
woningbouw zijn de perspectieven zo
danig dat in meerdere, vooral buiten de
Randstad gelegen, gebieden een zekere
sanering vrijwel onvermijdelijk is. Deze
sanering zal dan met name plaatsvinden
in het in de nieuwbouw gespecialiseer
de midden en kleinere grootbedrijf (20
tot 100 medewerkers).
Als signaal voor een sanering kunnen