wob wob wordt, want tussen termen als arbeids- Skütsjesilen in FrieslandOok dit jaar stond de Rabobankorganisatie daar weer vierkant achter. De centrale bank en de Friese Rabobanken droegen hun steentje bij tot behoud van deze prachtige sport. vervolg wob recte invoering van een meer in de lijn van de oorspronkelijke Hofstra-voorstel- len liggende regeling zou hebben ge daan. TOCH NIEUWE KANSEN VOOR DE KLEINE ONDERNEMER Dit opschrift vinden we in dit nummer ook boven het interview met prof. Van der Wilde. Wat deze kenner daar over 'zijn' bedrijfstak, het midden- en klein bedrijf, zegt heeft veelszins onze in stemming. Met name de woorden die prof. Van der Wilde tot de banken in het algemeen en dus ook tot ons richt, over het 'element van begeleiding' spreken ons zeer toe. Want hij heeft gelijk, dat banken over hun verhouding tot hun cliënten niet uitsluitend in financierings termen mogen denken. Een bank moet tonen dat zij haar cliënt in zijn totale si tuatie wil begeleiden en het vanzelf sprekend vindt met de cliënt al diens za kelijke en ook persoonlijke risico's en omstandigheden te bespreken, af te we gen en daarvoor zo mogelijk een pas sende dekkingsmogelijkheid aan te ge ven. En dat niet alleen bij de verstrek king van de post, maar in principe gedu rende de hele looptijd. Wij geloven te mogen zeggen, dat ons die houding tegenover de cliënt al van oudsher ingebakken zit. Vanuit die ach tergrond spraken we in onze kring vroe ger al van 'passend' krediet en van de 'dienende' functie van de coöperatieve bank. De woorden van prof. Van der Wilde tonen overduidelijk dat de be hoefte van een dergelijke aanpak thans en in de komende jaren zeer actueel is. Zelfs al kunnen we in verleden en heden in dit opzicht op verdiende lauweren wijzen, we mogen daarbij niet blijven neerzitten. Er wordt in de komende ja ren heel veel van ons verwacht Prof. Van der Wilde spreekt zich zeer gedecideerd uit over de noodzaak van risicodragende deelneming van banken in ondernemingen. Een materie, die zo als men weet sinds enige tijd ook in bancaire kring in discussie is. Wij willen daarop niet vooruit lopen, maar vallen reeds nu prof. Van der Wilde geheel bij, wanneer hij zegt dat zo'n deelneming niet in de eerste plaats gezien moet worden als een stuk zeggenschap, maar veeleer als een vorm van begeleiding. Dat is precies wat ook ons voor ogen staat: de bank niet op de stoel van de ondernemer, maar naast hem AGRARIËRS IN DE KNEL Het jaarlijks door het LEI uitgegeven Landbouw-Economisch Bericht bevat dit jaar geen vrolijk nieuws. Daarin on derscheidt het zich dus niet van de som bere geluiden betreffende het econo misch gebeuren die dagelijks tot ons ko men. Er blijkt namelijk uit, dat de inkomens het afgelopen jaar in vrijwel alle secto ren van de agrarische bedrijfstak gevoe lig lager waren dan een jaar eerder. Die ongunstige indruk blijft ook overeind wanneer we ons houden aan de inko mensbegrippen, die in zo'n economisch bericht plegen te worden gehanteerd. Dat is nodig, want deze begrippen kun nen we niet zomaar in 'jaarinkomen' van de boer of tuinder vertalen. Helaas ge beurt dat 'gemakshalve' nogal eens in de pers en dat schept dan verwarring, niet alleen bij de buitenstaanders, maar ook zelfs in agrarische kring. Verwar ringwekkend is het bijvoorbeeld in de pers te lezen, dat het jaarinkomen van de agrariër is gedaald tot gemiddeld f 20 000,-, terwijl toch nog besparingen mogelijk bleken. Sterker nog wordt het als je leest, dat het gemiddeld inkomen in een bepaalde sector gedrukt is tot be neden nul en je zelden van faillissemen ten in die sector hebt gehoord. We moeten daarom goed voor ogen houden dat er verschillende inkomensbegrippen zijn en als men cijfers van het LEI citeert moet duidelijk zijn wat er mee bedoeld opbrengst (inclusief of exclusief WIR- effect), ondernemersinkomen, gezinsin komen en besteedbaar inkomen zit nog al wat verschil. Zo lag het besteedbaar inkomen voor gezin en bedrijf - dat wil zeggen het geldelijk inkomen na aftrek van betaalde belastingen en dergelijke - de laatste ja ren voor landbouwbedrijven gemiddeld f23 000,- en voor glastuinbouwbedrij ven gemiddeld f 17 000,- hoger dan de arbeidsopbrengst van de ondernemer. Bij gezinsbestedingen van f35 000,- f40 000,- per jaar was het gemiddelde bedrijf doorgaans in staat te sparen. Van jaar tot jaar kunnen er per sector en per individueel bedrijf echter aanmerke lijke verschillen optreden. In de glastuin bouw en de fruitteelt als geheel kwam men bijvoorbeeld de laatste jaren niet tot besparingen. De cijfers leren ons, dat economisch be zien de arbeid van de agrariërs gemid deld onderbetaald wordt. Dat is er on getwijfeld de oorzaak van dat grotere bedrijven met veel personeel in tijden dat het minder goed gaat in de betref fende sector zich minder goed kunnen handhaven. Zulks in tegenstelling tot het gezinsbedrijf. Wat ons echter ver ontrust, is dat veel gezinsbedrijven, die het afgelopen jaar toch al een mager fi nancieel resultaat boekten, thans we derom voor grote moeilijkheden staan. Er doen zich namelijk min of meer ern stige problemen voor of dreigen zich voor te doen, die leiden tot kostenver-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 6