J. Bakker
Het levensjarenbeginsel, dat ook in onze
organisatie wordt toegepast, heeft on
der meer tot gevolg, dat voor mensen,
die op latere leeftijd tot de pensioenre
geling toetreden, de pensioenbreuk zo
veel mogelijk wordt voorkomen.
Wij achten het levensjarenbeginsel een
goede component van een pensioenre
geling. Men kan en dient zich echter af
te vragen of het levensjarenbeginsel
zonder meer geschikt is voor landelijke
toepassing in de zin, zoals door de Com
missie Pensioenen wordt beoogd. Nog
daargelaten, dat bij invoering van de
Pensioenplicht door de tegenstelling -
die bestaan tussen regelingen met een
consequent levensjarenbeginsel en re
gelingen die, zoals o.a. de overheidsre
gelingen, een consequente dienstjaren-
methode hanteren de problemen tot
grote hoogte zullen rijzen en misschien
wel eens niet geneigd zullen zijn om te
dalen. (Over de daaraan verbonden
moeilijkheden voor onze deelnemers én
de daaraan verbonden kosten zullen wij
maar niet spreken.)
De vrees bestaat, dat mede als gevolg
van de inpassing van de pensioenen
conform de komende pensioenwetge
ving in de bestaande pensioenregelin
gen het geheel dermate gecompliceerd
wordt, dat alleen deskundigen het nog
kunnen begrijpen en wat heel belangrijk
is, het ook nog kunnen narekenen.
Werkgevers en werknemers
Voorts achten wij het een goede zaak,
dat het invullen van pensioenrechten
een zaak is van werkgevers en werkne
mers op een gedecentraliseerd niveau.
Binnen een onderneming en eventueel
binnen een groep van gelijkgerichte on
dernemingen is het mogelijk een consis
tent beleid te voeren, waarbij de conse
quenties van een bepaalde regeling
nauwkeurig kunnen worden bepaald en
kunnen worden overzien.
Deze gedachtengang vinden wij terug in
de Pensioen- en spaarfondsenwet. Wij
menen, dat mede door de basisdenk
beelden van de Pensioen- en spaarfond
senwet er in ons land steeds meer goe
de pensioenvoorzieningen zijn ontstaan.
Deze kwamen tot stand en worden uit
gevoerd door werkgevers en werkne
mers van de eigen groepen. Instituten
die voortreffelijk werken en waar iedere
gepensioneerde van profiteert. Wij ach
ten het onaanvaardbaar, dat deze zaken
door de voorgestelde Pensioenplicht op
losse schroeven komen te staan. Het
ware beter om - nu het nog kan een
onderzoek te doen naar het maatschap
pelijk functioneren van de bestaande in
stituten in al zijn facetten. In een derge
lijk onderzoek behoort een plaats te
worden ingeruimd voor de opvattingen
van gepensioneerden en zeker voor die
van de pensioenfondsbestuurders.
Hun immers is de zorg om de waarde
vermindering van ingegane pensioenen
te compenseren. Dat betekent zorg voor
een goed beleggingsbeleid om aan de
gestelde doelen te kunnen beantwoor
den.
Pensioenfondsbestuurders en belang
hebbenden hebben daar heel zinnige
opvattingen over.
Dit intermezzo moest ons van het hart.
Bij een landelijke Pensioenplicht - hoe
die er ook uit moge zien - achten wij
het belangrijk, dat gedegen studies,
door andere disciplines, over deelgebie
den van het gehele pensioengebeuren
plaatsvinden.
directeur Stichting
Pensioenfonds
Rabobankorganisatie
Te zacht, te onevenwichtig
Voor de uitvoering van deze algemene
pensioenvoorziening wordt de voorkeur
uitgesproken voor de z.g. pluriforme uit
voering. Met een pluriforme uitvoering
wordt bedoeld, dat de wet zal worden
uitgevoerd door bedrijfspensioenfond
sen, ondernemingspensioenfondsen en
levensverzekeringsmaatschappijen.
Wij achten de pluriforme uitvoering
aanvaardbaar. De pensioenplichtuitvoe-
ring zal overigens voor de instituten die
de regeling moeten uitvoeren en inpas
sen in de eigen regelingen (de SPR be
hoort daartoe voorshands ook) een ver
dubbeling van werkzaamheden met de
daarbij behorende kosten te zien geven.
Voor de financiering van de Pensioen
plicht is gekozen voor een systeem, dat
tot gevolg heeft, dat een groot deel van
de pensioenlasten naar de toekomst
worden verschoven. Er is in principe wel
gekozen voor het kapitaaldekkingsstel
sel, wat wij op zich een juiste keuze vin
den, doch wij menen dat het 'zachte fi
nancieringssysteem' niet juist is. In het
gekozen financieringssysteem zitten
omslag-elementen met betrekking tot
bepaalde kosten voortvloeiende uit de
Pensioenplicht. Het geheel van de finan
ciering overziende, menen wij en wij zijn
ons er van bewust dat het onvriendelijk
klinkt, dat in feite sprake is van een
omslagstelsel met kapitaaldekkingsele
menten.
Het voorgestelde financieringssysteem
heeft tot gevolg dat wij toekomstige ge
neraties belasten met pensioenkosten
van deze tijd.
Gezien de economische ontwikkelingen
en de in de tijd sterk wijzigende bevol-
kingspyramide, waarbij de toekomstige
verhoudingen van actieve werknemers
ten opzichte van gepensioneerden zich
belangrijk ongunstiger zullen wijzigen
dan thans het geval is, menen wij, dat
de opvatting, zoals door de Commissie
Pensioenen wordt verdedigd, allerminst
juist is.
Voor de verdeling van de kosten van de
Pensioenplicht over de belanghebben
den wordt gebruik gemaakt van een
landelijk vereveningssysteem. Daarbij is
gekozen voor een systeem van de door
sneepremie, een systeem zoals wij die
in onze organisatie met betrekking tot
de uitvoering van de verevening even
eens kennen. De premie wordt vastge
steld op basis van een geldend percen
tage van het voor de pensioenbereke
ning meetellende loon van nog niet ge
pensioneerde deelnemers. Verevening
in een bedrijfstak is voor ons aanvaard
baar omdat binnen een bedrijfstak de
solidariteit sterk aanwezig is en boven
dien binnen een bedrijfstak overzien kan
worden wat de consequenties van pen
sioenkosten zullen zijn. Sterk betwijfe
len wij echter of dit ook in landelijk op
zicht het geval is. Wij menen dat in de
voorgestelde verevening elementen zit
ten die niet vatbaar voor verevening be
horen te zijn. Inkomensoverdrachten en
nivelleringen tussen bedrijven en be
drijfstakken dienen in géén geval via
pensioenlasten plaats te vinden.
Er zijn alternatieven
Het zou tevens wenselijk kunnen zijn de
thans vigerende VUT-regelingen in een
nieuwe studie te betrekken. Verwezen
zij naar het goede artikel van de heer
Euverman van Brans Co., een onaf
hankelijk actuarieel adviesbureau, ver
schenen in Het Financieele Dagblad, in
zake een geleidelijke inpassing van de
VUT in een pensioenregeling. Een inge
diende motie van een lid van de Twee
de-Kamerfractie van de PvdA sluit qua
inhoud ons inziens geheel aan op de
door voornoemde schrijver ontwikkelde
gedachte. Een bundeling van met elkaar
samenhangende regelingen is te verkie
zen boven een gescheiden aanpak.
De geboden alternatieven, in samen
hang met het ingediende wetsvoorstel
van de heer Nypels, geven op korte ter
mijn een goede oplossing voor de be
kende pensioenbreuk, geven wegen aan
voor het vraagstuk van de waardever
mindering van nominale pensioenen en
omvatten niet de aangegeven nadelen
van het voorstel zoals neergelegd in het
4e interimrapport.
Ten slotte willen wij onze opmerkingen
besluiten met het volgende.
Indien gedacht wordt, dat de pensioen
kosten verbonden aan het voorstel uit
het 4e interimrapport beschouwd moe
ten worden als een deel van een gulden
voor arbeidskosten, moeten wij toch
wel heel erg oppassen dat die gulden la
ter geen (onbetaalbare) rijksdaalder zal
blijken te zijn I