de bank voor internationale betalingen (bib) en de wereldeconomie In de reeks van jaarverslagen van een aantal belangrijke internationale instellingen neemt dat van de BIB, de centrale bank van de centrale banken, een voorname plaats in. Geldpolitieke zaken staan de laatste jaren immers in toenemende mate in het middelpunt van de belang stelling. Zo ook de rol van de centrale banken, die veelal van achter een scherm van vertrouwelijkheid, fors aan autoriteit hebben gewon nen. van de inflatiegevolgen. Bovenal de on gebreidelde stijging van de overheids uitgaven ter stimulering van de econo mie, als reactie op de koopkrachtover heveling na 1973/1974 naar de olielan den, werd met gemengde gevoelens ga degeslagen. Het was vooral de OESO, die bij haar economische analyses pleit te voor stimulerende overheidsuitgaven, de Keynesiaanse aanpak. Vooral de grondige analyse in het BIB- verslag van de wereldeconomie en de internationale financiële markten heb- I ben het respect van vele ingewijden af gedwongen. Over het algemeen wordt de rol van de BIB publiekelijk niet verder afgemeten dan die van een vergader centrum in Bazel, waar maandelijks de presidenten van de centrale banken van de Groep van Tien (rijkste landen) plus Zwitserland in vertrouwelijke sfeer bij eenkomen. Een grotere waardering is evenwel op haar plaats, al was het alleen maar het feit dat het één van de weinige interna- tionale instellingen is, die een 50-jarig i bestaan achter de rug heeft. Het waarom, hoe en hoe verder van de BIB De BIB werd op 27 februari 1930, te midden van stormachtige internationale i financiële perikelen, te Rome opgericht door een aantal Westeuropese centrale banken en een particuliere Amerikaanse bankgroep, de voorloper van de 'Mor gan Bapk'. De oorspronkelijke taak was om voornamelijk als centraal orgaan te dienen voor de regeling van de Duitse herstelbetalingen in het kader van het plan-Young. Van hieruit is de BIB gelei delijk uitgegroeid tot de centrale bank van de centrale banken. Er zijn 29 aan deelhouders, waaronder een aantal Oosteuropese staatsbanken. Tot de in middels uitgebreide activiteiten behoren in het bijzonder het verzorgen van de clearing in internationale betalingen, het opnemen van deposito's en het ver strekken van kortlopende kredieten aan centrale banken. Verder wikkelt de in stelling voor eigen en vreemde rekening deviezentransacties af of intervenieert voor rekening van centrale banken op nationale en internationale geld- en va- J. J. van Antwerpen Stafgroep Economisch Onderzoek lutamarkten. Daarnaast treedt de BIB op als agent voor het Europese Fonds voor Monetaire Samenwerking in het kader waarvan zij zich bezighoudt met de uitgifte van ECU's. Eén van de drie hoofdtaken, die overi gens met de meeste discretie omgeven blijft, is het bevorderen van de samen werking tussen de centrale banken. Met name de ineenstorting van het systeem van vaste wisselkoersen in 1971 en de daaropvolgende valutaire spanningen verhoogden voor de centrale banken de behoefte aan gezamenlijke maatrege len. Mede in verband daarmede is een toenemende bemoeienis ontstaan met het functioneren van de snel groeien de eurovalutamarkt, de terugsluizing van de OPEC-overschotten en het re- servediversificatieprobleem. Of het ten slotte zover zal komen, zoals de presi dent van de BIB, dr. Jelle Zijlstra, het al filosoferend naar voren bracht, dat de BIB als een ware centrale bank naast het IMF, als internationaal monetair in stituut, zou kunnen opereren, lijkt voor alsnog nog een - weliswaar gezonde - utopie. De wereldeconomie 1980 en het BI B-concept De verslagen van de BIB hebben in de zeventigerjaren met grote regelmaat de weerstand van de centrale banken weergegeven tegen elke onderschatting Vanaf 1978 werd het echter steeds dui delijker dat het handhaven c.q. stimule ren van de vraag wel in een oplevende bedrijvigheid resulteerde, doch het be drijfsleven nauwelijks tot uitbreidings investeringen kon bewegen. Een lage winstgevendheid, duur risicokapitaal, onstabiele wisselkoersen en in het bij zonder een relatief hoge inflatiedrempel vormden hier voor een belangrijke ach tergrond. De problemen van werkloos heid namen nauwelijks af, terwijl de ar- beidsproduktiviteit in de meeste indus trielanden (OESO) aanmerkelijk onder die van het gemiddelde van voor de pe riode 1973/1974 bleef. Tevens werd het met de dag duidelijker dat de levensvat baarheid van een aantal traditionele be drijfstakken nagenoeg verdwenen was en de produktie beter kon worden over gelaten aan landen met fundamenteel lage produktiekosten. Mede onder in vloed hiervan en van de afnemende pro- duktiviteit is men meer en meer gaan inzien dat het stagflatieverschijnsel - een stagnerende economie met hoge werkloosheid en voorthollende inflatie - voor een groot deel structureel wordt bepaald. Eveneens werd steeds duidelij ker dat het inflatieverschijnsel niet slechts oorzaak maar ook gevolg is. Vandaar dat de OESO bijna volledig is afgestapt van haar filosofie van vraag- stimulering bij de huidige problematiek. Hieraan heeft de tweede golf van olie prijsstijgingen ongetwijfeld meege werkt. Een enigszins identieke omslag valt waar te nemen bij het IMF. Kortom, het ziet er naar uit dat de adviezen ter oplossing van de huidige problemen op een meer eensgezinde benadering zul len berusten; een benadering die veel overeenkomst vertoont met het reeds

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1980 | | pagina 13