wij daarmee onze relatieve positie in het
jaar hebben bereikt. Bij een groei van
12 in 1981 zal deze doelstelling zelfs
vrijwel exact zijn bereikt. Deze constate
ring is op zichzelf weliswaar plezierig,
doch van meer betekenis is de vraag of
bankwezen hebben weten te handha
ven. Daarop was immers ook ons eigen
lijke streven gericht. Deze positie wordt
gerelateerd aan de groei van de andere
banken. De andere banken hebben in de
periode 1977/1979 een balansgroei, ge
corrigeerd voor het eurovalutabedrijf,
weten te realiseren van 17,5%. Onze
positie is dan ook nog licht verbeterd.
Dat onze inspanningen op met name
het middelenfront niet voor niets zijn
geweest is daarmee aangetoond, het
geen nog niet wil zeggen dat al het mo
gelijke is gedaan. In ieder geval is de
Rabohypotheekbank N.V. voldoende
aanvullend geweest om onze relatieve
positie te kunnen behouden.
Wat de vermogenspositie betreft is de
verwachting dat de oorspronkelijk ge
stelde doelstelling, ondanks de sterke
balansgroei, zal kunnen worden gereali
seerd. De voorspelde verschuiving naar
de duurdere spaarvormen heeft niet die
verkrapping van de rentemarge tot ge
volg gehad, die werd verwacht.
Dat deze verkrapping (nog) niet zo sterk
is opgetreden, moet worden toege
schreven aan de in relatie tot de inflatie
graad, hoge rentestand waarvan in de
tweede helft van 1978 en in geheel
1979 sprake is geweest. Werd in 1977
nog algemeen aangenomen dat de ren
tevoet verband houdt met de inflatie
graad, thans weten we dat de reële ver
goeding voor geldgevers ook kan oplo
pen tot meer dan 4 boven de inflatie
graad, en dat zelfs gedurende lange tijd.
Een andere factor van betekenis voor de
reserveringscapaciteit is de kostenstij
ging die eveneens, mede door de lagere
inflatie- en loonsomstijging, lager is uit
gekomen dan verwacht.
Het commerciële beleid
Het streven was erop gericht om ten
minste onze marktpositie te handhaven
met prioriteit voor de middelenwerving.
Ook aangesloten banken met een ruime
liquiditeit moesten actief blijven ten
aanzien van de middelenwerving.
Het marktaandeel van onze banken in
de spaarmarkt is vrijwel in tact gebleven
op ruim 41 De meer liquide banken
krijgen inmiddels een hogere vergoe
ding voor hun middelenwervende in
spanning. De aanwas van de middelen
is, ondanks dat het marktaandeel in tact
is gebleven, niet voldoende geweest om
de financieringsvraag te honoreren. De
Rabohypotheekbank N.V. heeft samen
met de centrale bank de benodigde ex
tra middelenaanwas kunnen realiseren,
mede door de relaties met institutionele
beleggers te intensiveren.
Drs. W. R. Kahn
Centrale Stafgroep
Met betrekking tot de uitzettingen heb
ben we alleen op het terrein van de wo
ninghypotheken (bestand) in het haus
se-jaar 1977 en wellicht ook nog in
1978 licht terrein verloren. Daar staat
tegenover dat in de sector handel, nij
verheid en diensten onze positie con
form ons streven nog enigszins is verbe
terd.
De kredietvraag uit de agrarische sector
is hoger uitgekomen dan werd ver
wacht, zodat het totaal van de uitzettin
gen groter is geweest dan in 1977 werd
voorzien.
De hierboven vermelde ontwikkeling
van de traditionele middelen en de groei
van de financieringsvraag hebben ertoe
geleid dat de liquiditeitspositie van de
aangesloten banken sterker is verkrapt
dan werd verwacht ondanks de veel
grotere mate waarin de Rabohypo
theekbank N.V. is ingeschakeld.
Wij zijn erin geslaagd om conform onze
voornemens uitbreiding van zaken te
realiseren met im- en exportbedrijven.
Er is de afgelopen jaren sprake geweest
van een sterke groei in het buitenlands
betalingsverkeer alsmede im- en export
financieringen door onze organisatie. In
de drie verstreken jaren van de planperi
ode is het aantal accreditieven en bank
garanties bijna verdubbeld. Deze ont
wikkeling heeft zich voltrokken ondanks
de geringe groei van de wereldhandel
en de Nederlandse export.
Organisatorisch beleid
Of er een versterking heeft plaats gehad
van de binding tussen de aangesloten
banken en met de plaatselijke gemeen
schappen waarin wij werken kan moei
lijk worden vastgesteld. Evenmin is ge
bleken of de samenstelling van Raden
van Toezicht en van besturen van onze
aangesloten banken geleidelijk aan een
betere afspiegeling vormen van de
plaatselijke gemeenschap dan in 1977
het geval was. Het streven hiernaar
moet evenwel in een meerjarig tijds
beeld worden bezien. De voorstellen
van de Structuurcommissie zullen ech
ter naar wordt verwacht nieuwe stimu
lansen geven aan en nieuwe accenten
leggen op dit streven. De management
instrumenten zoals beleidsformulering,
marketingplanning en begroting zijn
verder verbeterd en op elkaar afge
stemd. Steeds meer banken hanteren
inmiddels dit instrumentarium voor hun
eigen beleidsvoering.
Intensivering van regionaal overleg -
bijvoorbeeld in kringverband - tussen
banken, met name op het terrein van ta
rieven en publiciteit en marktbewerking
komt langzamerhand van de grond. Een
grotere uniformiteit in het marktoptre
den van aangesloten banken dient te
worden nagestreeft. Nieuwe stimulan
sen zullen vanuit de regiokantoren ko
men.
Op het terrein van de automatisering
hebben we duidelijk een grote stap
voorwaarts gedaan. Een meerjarenplan
is geformuleerd en de eerste fasen van
het plan worden geïmplementeerd.
Hoewel we er nog lang niet zijn en ook
hier een langere periode zouden moeten
bezien kan gesteld worden dat ook met
de huidige stand van de automatisering
sprake is van grotere doelmatigheid en
een betere dienstverlening dan een drie
tal jaren geleden. De aandacht voor de
automatisering is in ieder geval niet
meer alleen beperkt tot de technici; ook
het management in de breedste zin is er
intensief bij betrokken.
Sociaal beleid
Op het terrein van het sociaal beleid is
het nog moeilijker te beoordelen in hoe
verre de doelstellingen zijn gerealiseerd.
Is de motivatie toegenomen of de effi
ciency? Welke grootheden moeten dan
worden bezien? Het verloop, het ziekte
verzuim of de produktie per medewer
ker, bijvoorbeeld het balanstotaal per
medewerker? Het zijn maatstaven die
men zou kunnen hanteren doch zij to
nen niets hard aan. Wel is met zeker
heid te stellen dat het streven om de
personeelsgroei te doen dalen van 4
in 1976 tot 2,5% in 1981 niet zal kun
nen worden gehaald. Moeten we daar
aan de conclusie verbinden dat de effi
ciency niet is verbeterd, komt het door
dat de groei van de bedrijfsomvang
sterker is geweest dan voorzien, of is de
mate waarin de automatisering de per
soneelsgroei beperkt overschat? Alle
factoren zullen wel een rol spelen maar
de mate waarin is niet bekend. Door de
grotere mate waarin functieclassificatie
ook bij de aangesloten banken is inge
voerd, is bereikt dat meer werknemers
volgens geobjectiveerde maatstaven